102

Het voelt alsof

een instituut

is verdwenen

het heengaan

van mijn lieve, oude oud-tante

102 zomers

mocht ze beleven

al komt voor haar

die 102e

al eerder ten einde

dan dat hij afgelopen is

sliep ze steeds vaker en langer

totdat ze gewoon

niet meer wakker werd

het licht niet meer gloorde

het kaarsje definitief uit

vredig ligt ze daar nu

hoeft geen moeite meer te doen

om te leven

hoeveel energie dat kost

als je zo oud bent

onvoorstelbaar…

zelfs al wil je nog wel

er komt een moment

dat de wil niet meer voldoende

compensatie biedt

voor het gebrek aan kracht

dat opflikkerende vlammetje

levenslust

niet sterk genoeg meer is om

het lichaam overeind te houden

de stem te laten klinken

soms te horen wie tegen je praat

al zie je misschien nog wel

de mooie bloemen

het licht van de zon

en voel je nog

de warmte van je liefhebbende familie

en oude vrienden

al hebben die vermoedelijk

alleen de tweede helft

van je leven meegemaakt

wie 102 wordt

heeft al oneindig veel

verloren

aan van alles en iedereen

oneindig veel meegemaakt

geboren in de nadagen van

de Spaanse Griep

het leven verloren in

corona-tijd

die je overigens

ook al had overleefd

net als menige crisis

een wereldoorlog

en de afbraak en wederopbouw

van je geboortedorp

oersterk maakt je dat

veerkrachtig

net als het familie-recept

dat ooit gegeven werd

door je vader,

mijn overgrootvader:

“doorgaan met adem halen”…

aan het strand van je

geboorteplaats Petten

uitziend over de immer

aan- en afrollende golven

die jij ook

ik weet niet hoe vaak

moet hebben gezien

voel ik de eeuwigheid en rust

die in dat advies besloten ligt:

doorgaan met adem halen

totdat het lichaam

er vanzelf mee stopt

als laatste uit dat gezin

van Vriesmannen

nazaten van de westelijke Friezen

geboren en getogen in dat

net zo onverzettelijke dorp

dat al drie keer

is weggevaagd

door de zee

en door de Duitse bezetter

maar weer is herrezen

al die kracht

in jou meegevoerd

heel je leven

nu rustig uitgevloeid

op het zand

van de nimmer eindigende tijd

ik kijk nog even naar je

en zeg je

wel te rusten

Het avontuur van ritmes

Terwijl iedereen met zomervakantie gaat, ga ik voor het eerst in anderhalf jaar weer echt aan het werk. Niet dat ik (alleen maar) heb stilgezeten in die tijd, maar van zo’n zestig tot tachtig uur werken in de week naar misschien tien à vijftien uur voelt wel als ‘niets doen’. Een beetje alsof je na 120 km/uur op de snelweg ineens op een dorpsstraatje rijdt waar je maar 30 kunt. In het begin gaat dat wat hotseklotserig, met een onderliggend, wat onrustig, gevoel: moet ik niet iets doen? Nee, ik moet niets doen. Nee, ik mag hier nu 30. Na een tijdje went dat wel, wordt het vaak zelfs aangenaam, en ga je fietsen in plaats van autorijden. Letterlijk en figuurlijk. Het hoeft immers niet snel, snel. En wat je eventueel wel moet doen, ach, dat kan morgen ook wel. Tijd genoeg.

Zo werkt het, als je tenminste niet toegeeft aan dat onrustige gevoel van ‘ik moet iets doen’. Dat valt nog niet mee, want het vraagt een bewust zijn van iets wat merendeels onderbewust is. Als je jarenlang altijd maar tijd tekort bent gekomen kan die grote lege ruimte van weinig of niets hoeven behoorlijk ontregelend zijn. Voordat je het weet vul je hem weer op met van alles en nog wat, om dat ongemakkelijke onrustige gevoel er weer onder te krijgen. Geholpen door wat culturele normen waar het in dit blog al eerder over is gegaan, als ‘nuttig zijn’, ‘je tijd goed besteden’, ‘ledigheid is des duivels oorkussen’, enzovoort, vul maar in. Ik heb het allemaal voorbij zien komen, in die anderhalf jaar van ledigheid, en nog wel meer ook. Zo’n beetje alle gevoelens die mensen kunnen hebben als ze werkloos raken of met pensioen gaan. Ik heb veel respect voor mensen die daar goed mee kunnen omgaan en hun herwonnen vrije tijd op een gebalanceerde manier weten te genieten. Nuttig, plezierig, waardevol, of niet, maar wel in een ritme dat hen kennelijk past.

Zo’n ritme had ik ook wel zo’n beetje gevonden, al was ik er nog niet helemaal aan gewend. Opnieuw aan het werk, in een werkveld waar chaos en hectiek normaal lijken te zijn, betekent dus ineens weer een ritme-wisseling. Het doet me denken aan mijn jeugd, toen ik muziek maakte, en ik stukjes en stukken leerde spelen waarin je van dat soort ritmewisselingen tegen kon komen. Zat je net lekker in het ene ritme, moest je ineens over naar het andere. Ook dat ging in eerste instantie altijd van je hotseklots, en het kon flink oefenen vergen voordat het soepel verliep en het eruit kwam zoals het bedoeld was. Dan kon ik ook weer genieten van de spanning die de muziek daarvan kreeg. Zo’n stuk was van meet af aan een avontuur, waarvan ik in het begin nog niet wist of ik het aan zou kunnen, maar waarin ik geleidelijk aan al struikelend mijn weg vond, zodat het een avontuur werd dat hanteerbaar was. En het bleef een avontuur, routine kon het nooit worden want dan was het geen muziek meer. Ook nu maak ik dat mee met mijn Japanse bamboefluit, die eigenlijk meer een vorm van mediteren is dan een instrument om muziek mee te maken. Alleen al die andere insteek is een avontuur op zich voor iemand met een westerse klassieke muziek-ondergrond. Geluid krijgen uit de fluit is het volgende avontuur, dat ook nooit stopt, hoe lang je hem ook speelt. Hoe meer je het ‘probeert’, ‘je best doet’, hoe minder het lukt. Maar probeer maar eens niet te proberen – dat is een prachtige paradox. En dit alles geldt onverkort voor de stukjes en stukken die ik leer spelen/mediteren. Voor avontuur hoef je niet de deur uit, telkens weer je eigen grenzen tegenkomen en je er niet door laten weerhouden om verder te gaan kan ook thuis aan tafel.

Maar goed, een ander ritme dus nu weer, een nieuwe spanning, een nieuw avontuur. Ik merk het aan mezelf, maar ook aan mijn kat Snuitje die zoals elk dier zuiver aanvoelt dat er iets anders in de lucht hangt en daar wat ontregeld op reageert. Vrouwtje weg, vrouwtje weer thuis, maar hoe zit dat precies? Wel naar buiten, niet naar buiten, maar wanneer dan? Erover nadenken doet ze vermoedelijk niet, maar haar routines zijn duidelijk in de war. En hoewel ik nu niet meer wat verdwaasd heen en weer loop, zoals vorig jaar pal na de verhuizing, moet ik wel het koppie erbij houden om op de juiste tijd op de juiste plek te verschijnen. Komt er bij het werken een heel arsenaal aan routines, gewoontes, vaardigheden en wat al niet naar boven waarvan ik telkens moet afwegen of en hoe het inzetbaar is in deze situatie die zich hier, nu, voordoet. Vol energie het nieuwe ritme inoefenen, maar niet te hard van stapel lopen – ritme en tempo zijn immers niet hetzelfde. Kan ik in deze ritmewisseling blijven luisteren, aanvoelen – ‘playing is listening’ tenslotte, aldus een japanse bamboefluit- leraar. Hoe speel ik dit nieuwe stuk in mijn leven zó, dat het weer muziek kan worden?

Altijd is er een maat die immer hetzelfde is. Zoals nu de maandelijkse alarm-oefening op de eerste maandag van de maand. Avontuur kan alleen avontuur zijn als er ook iets is dat altijd gewoon hetzelfde is.

Rijkdom

Dromerig zomerig

’t zoet van de

lindes

aan de Westerweg

ze zeggen wel dat geur

de sterkste trigger

van herinneringen is

misschien her-inner ik

de geur

zonder bewust te weten

van die vroegste tijd

dat ik hier woonde

net als het zilt

van de zee

het zilveren

glinsteren

van omvallende golven

in de middagzon

wind in mijn haar

die me de warmte

niet doet voelen

vader en dochter

allebei nog zo jong

aan de rand van de poel

samen

met een emmer zand

voeten in het water

schelpen die nog steeds niet

gezocht hoeven worden

wat is het verschil

tussen nu en toen

ach ja, de vlieger is

een scherm geworden

en dus ook officieel

een grote-mensen-spel

met zand schurend in mijn schoenen

iets halen bij de Spar

en dan weer terug naar huis

langs het kanaal

dat hier soms bochten maakt

toen groeven ze

nog ergens omheen

loom in de late middagzon

beetje rondhangen met

een glaasje ranja

en een aardbei

naar het einde van de dag

die zo rijk voelt

als mijn hele leven.

Schrijven

Moet er, om te kunnen schrijven, ergens iets schuren in je? Die vraag komt vandaag op als ik aan dit blog wil beginnen. Meestal dienen onderwerpen zich gemakkelijk aan, vandaag wat minder. Natuurlijk kan ik ook schrijven over iets dat ik gewoon waarneem, mooi vind. Dat doe ik ook wel, en dan merk ik juist hoe woorden maar al te gemakkelijk tekort schieten, en wil ik eigenlijk alleen een plaatje laten zien. Kijk maar… Maar ja, zie jij hetzelfde wat ik zie? En heb je er dan een vergelijkbare (schoonheids)ervaring bij? Of haal je je schouders op, geen idee wat ze bedoelt, en ga je door met waar je mee bezig was. Geen idee, kan ik niet weten – ook niet als ik me wel in woorden uitdruk trouwens. Doet het ertoe? Tja….Dat hangt er van af op welk niveau je dat bekijkt. Bezien vanuit het grotere geheel niet. De wereld draait wel door, ook als ik geen snaar raak met mijn stukje of plaatje.

Wat mij dit weekend treft zijn de stukjes van drie columnisten in de twee kranten die ik lees. Alle drie stoppen ze met hun column, twee worden weer verslaggever. Eén van hen benoemt dat hij merkte steeds vaker stil te vallen bij wat hij waarnam. Het leek me niet uit een gebrek aan schuren, eerder misschien een teveel, waarbij woorden tekort schieten. De andere twee wilden weer achter hun bureau vandaan, het veld in. Een verlangen naar engagement?

Er zijn ook veel stukjes deze week, in de kranten en online, over Remco Campert. Ze benadrukken alle de lichtvoetigheid in zijn schrijven. Relativering, ironie. Een columniste schrijft dat juist dát minder was geworden bij hem. Alsof het moeilijker was om de gebeurtenissen in het leven en de wereld op die manier te beschrijven. Je kunt je eigen leven met ironie en lichtvoetigheid beschouwen, onze gezamenlijke jaarlijkse vakantieneurose, gemiddeld politiek gedoe in gemeenteraden of het parlement over zetels of bonnetjes. Maar vluchtelingencrisis, toeslagenaffaire, stikstofbeleid zijn niet bepaald onderwerpen die zich daar makkelijk voor lenen. Dan moet je wel heel erg ver uitzoomen om te relativeren, zo’n beetje de ruimte in vermoedelijk waar het belang van de mens volledig nietig wordt. Al loop je tegenwoordig de kans dat je daar dan Elon Musk tegen komt, die aan het proberen is die nietigheid te ontvluchten.

Maar als gewoon mens hang je niet in de ruimte, en velen zelfs niet (meer) in een vliegtuig. Als mens bekijken we dit soort gebeurtenissen vanuit het menselijk perspectief en dat laat bij veel leed weinig ruimte voor ironie en lichtvoetigheid. Wie het probeert raakt snel de verkeerde snaar bij zijn medemens. Campert zal dat goed aangevoeld hebben, want voor ironie en lichtvoetigheid moet je wel een goed gevoel hebben voor wat je medemens kan dragen. En misschien is het ook wel wat die drie columnisten drijft in hun stoppen. Wordt wat er gebeurt te groot om te becommentariëren of te duiden, is beschrijven alleen al een taak van jewelste? Of moet er misschien wat minder gelet op bijvoorbeeld intern politiek gekrakeel en meer op de kwesties zelf die het gekrakeel uitlokken?

Weten doe ik het allemaal niet, het viel me wel op, die stilvallende commentaren. Als er iets schuurt roept dat vragen op, en ga je onderzoeken. Als het te veel schuurt, worden dan de vragen te groot? Is er dan een ander perspectief nodig, en zoek je dat in een andere rol? Val je stil? Voel je onmacht?

Is er dan de poëzie, de bloem, de grote boom voor je raam, die je een andere dimensie laten zien? En daarmee het gevoel kunnen geven dat er altijd weer een volgende stap te zetten is? Een volgend woord te schrijven?

Herkennen

Een oude tante

die in haar 102e levensjaar

haar eigen huis verlaat

om naar het verpleegtehuis

te gaan

Een boer

die na generaties

verbouwd of geweid  te hebben

op dezelfde grond

zijn ‘bedrijf’ moet staken

Een vluchteling

die voor bommen

of de honger op de vlucht

zijn land verlaat

Allen laten

huis en haard

achter

die plek die

veiligheid betekent

geborgenheid, verbondenheid

althans

dat lang heeft gedaan

en nog zou moeten doen

maar dat niet meer kan

de plek die deel leek uit te maken

van je zelf

en jij daarvan

zodat er nu een gat in je

geslagen lijkt

en je je

letterlijk en figuurlijk

ontheemd voelt

ontworteld

Allen

kennen dat gevoel

als geen ander

Herkennen wij elkaar

in dat allermenselijkste verlangen

veilig ‘thuis’

te zijn?

Rust roest

Rust roest, zegt een oud spreekwoord. Ik was er bijna in gaan geloven. Zo’n anderhalf jaar zonder noemenswaardig ‘werk’ heeft goed doen ervaren dat leven zonder veel verplichtingen of deadlines betekent dat ‘tijd’ er niet zo erg toe doet – er is immers zat van –, en dat het daardoor heel makkelijk wordt om dingen die je wel wilt of moet doen voor je uit te schuiven. Alle tijd hebben betekent dat het morgen ook wel kan. En er is altijd morgen. Althans, dat is de onderliggende aanname. En voordat je het weet is er zo een week voorbij, waarvan je je dan achteraf afvraagt wat je nu eigenlijk gedaan hebt.

Gisteren las ik een mooi stuk in de krant over werk, en onze verhouding ertoe. Die (b)lijkt nog steeds sterk beïnvloed te zijn door het bijbelse ‘werken in het zweet uws aanschijns’. En het daaruit voortvloeiende calvinistische arbeidsethos. Zo zie je maar, je kunt de kerk goeiedag zeggen, niet meer geloven in een god, een geheel materialistisch leven lijden, en toch nog steeds beheerst worden door een bijbeltekst. Onbewust natuurlijk.

Ook de industriële revolutie heeft een duit in het zakje gedaan en heeft ertoe geleid, aldus het artikel, dat we ons leven zijn gaan indelen in ‘werk-tijd’ en ‘vrije tijd’; en dat onze tijdsbeleving zelf is veranderd: van een natuurlijk, dynamisch gegeven waarop je meebeweegt zoals de seizoenen, naar iets wat je ‘besteedt’, net als geld. Dat heeft nogal wat consequenties. Zo wordt tijd dus kostbaar, heb je er tekort van, of teveel; net als geld. Tijd wordt een ‘commodity’, in plaats van iets natuurlijks. Je tijd is dan ‘om’, of voorbij, je mag hem niet verspillen. Door mijn zenmeditatie-beoefening was ik me al langer bewust van het merkwaardige verschil tussen mijn tijdsbeleving en de kloktijd die ons leven beheerst. Vanuit de pure tijdsbeleving is er altijd tijd, nooit een tekort of teveel, nooit een verspillen of goed gebruiken; in tijdsbeleving is het niet zo dat je tijd hébt, je bént tijd. Zak diep genoeg in dat gevoel, en het hele begrip tijd verdwijnt.

Dat is een aangenaam gevoel, alleen niet erg handig als je afspraken hebt; althans niet in onze contreien. In Griekenland bijvoorbeeld schijnt het niet erg te zijn als je in plaats van de afgesproken dinsdag om 10.00 uur, woensdag om 11.00 uur verschijnt. Maar zo werkt het in ons calvinistische en geïndustrialiseerde land nog steeds niet. Dat lijkt fijn, die afspraak is afspraak, maar het levert ook problemen op. Want als je bijvoorbeeld gepland hebt dat een project op 31 mei ’s middags wordt opgeleverd, en het blijkt niet te lukken, dan heb je een probleem. Als in een procedure binnen 5 dagen gereageerd moet worden en er is meer informatie nodig zodat het 7 dagen duurt, is er een probleem. Iedereen kent daar wel voorbeelden van. Mijn voormalige leraar modern Grieks riep dan ook ooit eens in pure frustratie uit dat dat Nederlandse geplan alleen maar chaos veroorzaakte – en gaf toen dat voorbeeld van Griekse afspraken dat ik hierboven al aanhaalde. Ik blijf het geinig vinden, en tegenwoordig denk ik zelfs: hij heeft ook wel een beetje gelijk. Want het kan fijn zijn als iemand op tijd op een afspraak verschijnt, maar het gedoe dat we hebben rond planningen is dat allerminst. Als je dan ook nog weet dat veel planningen uitgaan van wanneer iets af móet zijn in plaats van wanneer iets af kán zijn – kortom van volstrekt irreële aannames – dan is het inderdaad een recept voor chaos.

Het zou allemaal nog tot daaraantoe zijn als we het relatieve van al dat gedoe konden zien. Maar daar schort het ook nogal eens aan. Als je denkt dat wat je wil dat er gebeurt ook móet gebeuren, dan is er niet zoveel ruimte voor een ander verloop der dingen. En daar zit dan het werkelijke probleem. Met planning, en tijd. Maar ook met werk – zo zijn we weer terug bij het krantenartikel. Want dat ging, naast het tijdsaspect, ook in op het fenomeen dat we tot aan onze dood door onze verhouding tot, en opvattingen over, werk worden beheerst. Niet slechts tot het moment van ons pensioen dus. Want zelfs dan blijkt het nog heel moeilijk om onszelf vragen te stellen als: is mijn werk wel zo belangrijk? Ben ik wel vervangbaar? Is het wel nodig dat ik zo hard werk? En als we ze al stellen, om er dan een eerlijk antwoord op te geven. Misschien niet vreemd voor iets waar we zo’n groot deel van ons leven aan besteden. En waar we kennelijk ook in elk geval deels ons gevoel van waarde aan ontlenen.

Het zijn natuurlijk wel de vragen en overwegingen van degenen die kunnen kiezen of ze veel of weinig, langer of korter willen werken. Wie niet, of maar net kan rondkomen, en niet kan sparen voor vroeger of extra pensioen, komt slecht aan dit soort vragen toe. Of heeft er juist wel een heel helder antwoord op waar hij of zij verder niets mee kan omdat de rekeningen nu eenmaal moeten worden betaald. Het stuk ging dan ook over de zgn. bullshitbanen – de banen waarvan niet zo duidelijk is waartoe ze nu eigenlijk echt dienen. Maar daar zijn er kennelijk wel steeds meer van. En voor veel mensen is werk ook iets dat ze niet alleen moeten, maar ook willen doen;  iets dat status geeft, of je tot zelfontplooiing brengt. Bovendien is het steeds meer iets dat overwegend aangenaam moet zijn. Ook dat was volgens het artikel in het verleden heel anders: dat ‘zwoegen in het zweet…’  hield ook in dat werk niet aangenaam hoefde (of zelfs mocht?) zijn. Maar juist door de extra verwachtingen ten aanzien van werk zijn die kritische vragen dus eigenlijk alleen maar moeilijker te stellen en te beantwoorden. Immers, voor je zelfbeeld en zelfwaardering hangt er alleen maar meer van af.

Nu ik aan het solliciteren ben triggert zo’n artikel me wel. Zowel in hoe ik tot anderhalf jaar geleden zelf in mijn werk zat – zeer calvinistisch…. –, als hoe ik er nu tegen aan kijk en wat ik nog graag zou willen. Dat calvinistische, daar mag ik mee oppassen; want al is het er wel goeddeels af, het blijft op de loer liggen. Oude gewoontepatronen sterven niet makkelijk af. Vooral het nuttigheidssyndroom, dat mijns inziens deel uitmaakt van die calvinistische houding: wat je doet, hoe je je tijd besteedt – het moet wel nuttig zijn. ‘Rust roest’ hoort daar ook bij.

Al die ideeën over werk, wat het is of zou moeten zijn, wat het betekent, of het nuttig is, enzovoort mogen nu rusten en roesten. Intussen tikken mijn vingers dit blog, fluit de merel, word ik wel of niet gebeld over die baan. Mijn aandacht rust in het geluid van de wind, dat klinkt als de beweging van de zee. Beide zijn zich van geen tijd bewust.

Herbezinnen

Het aardige van een grote verandering in je leven is dat het je onontkoombaar aanzet tot herbezinnen. Herbezinnen op wat je doet, hoe je leeft, en waartoe je dat doet. ‘Waartoe’ schrijf ik heel bewust, niet ‘waarom’. ‘Waarom’ vraagt naar verklaringen, redenen; die kunnen velerlei zijn, dikwijls heel onbewust, en in het verleden liggen. ‘Waartoe’ bevraagt je streven, je richting, zal in elk geval deels bewust zijn, en meer bepaald je doen en laten nu vorm geven. ‘Waartoe’ gaat voor mij niet zo zeer over concrete doelen, maar meer in algemene zin over datgene wat je in je leven en werken drijft omdat het belangrijk voor je is. En over datgene wat je puur persoonlijke belang en gewin kan overstijgen. Dat schrijf ik zo niet voor als definitie en norm, ik beschrijf het slechts als mogelijkheid en mijn perspectief.

Herbezinnen is vooral aardig als je met een redelijk neutrale blik kunt kijken naar hoe je leven en werken zich tot dusver heeft ontvouwd, en je nog een toekomstperspectief hebt of durft te hebben. Misschien is het zelfs wel zo dat hoe neutraler je blik is richting verleden, hoe meer perspectief er is voor wat nog rest. Hoe meer ik kijk naar wat er is gebeurd vanuit een beoordeling van goed of slecht, hoe meer ik mezelf zal proberen te beperken tot wat mij goed voorkomt en te voorkomen wat mij slecht voorkomt. Maar nog afgezien van de vraag of ik dat zelf allemaal wel in de hand heb, kan ik ook vraagtekens zetten bij dat (ver)oordelende ‘goed of slecht’. Was het goed of slecht dat ik in 2007, na negen maanden in een zenklooster, weer terugging naar Brabant en een huisje kocht? Die beslissing heeft me veel moeilijkheden en zorgen gebracht, maar was dat slecht? Ik heb er wél mee leren dealen, waardoor ik weerbaarder ben geworden bij forse tegenslagen. En juist door die moeilijkheden en zorgen heb ik weer anderen kunnen helpen, bijv. aan tijdelijke huisvesting in mijn jarenlang onverkoopbare huis. Diezelfde beslissing heeft ook heel veel moois gebracht, en lieve en leuke mensen met wie ik dat samen heb kunnen delen. Ik zou dat niet hebben willen missen, en de kostbare herinneringen eraan geven de rest van mijn leven glans.

Zou ik die moeilijkheden, zorgen en al dat moois niet hebben gehad als ik een ander besluit had genomen? Toen al teruggegaan zou zijn naar Noord-Holland? Of naar een andere plek in Nederland? Dat zal ik nooit weten. Ongetwijfeld waren er andere moeilijkheden, zorgen en heel veel moois geweest. Dat hoort onlosmakelijk bij het leven. Misschien komt het be-/veroordelen van besluiten en keuzes achteraf als goed of slecht wel vooral voort uit het verlangen om géén moeilijkheden en zorgen te hebben, alleen maar moois. De helaasheid hiervan ten diepste kunnen ervaren is een zinvolle uitkomst van zo’n terugblik op je bestaan tot nu toe.

Meer dan een lijstje goede of slechte keuzes en besluiten helpt die helaasheid realiseren ook bij de confrontatie met de vraag: wat nu verder nog? Het brengt alleen al meer realiteitszin: wat ‘ik’ wil is niet noodzakelijkerwijs het beste leidende principe. Al is het maar omdat de wereld er waarschijnlijk geen boodschap aan heeft. Maar belangrijker is dat het je meer open houdt voor mogelijkheden. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst, noch de resultaten die ik als goed kwalificeer, noch degene die ik als slecht kwalificeer. Eigenlijk zegt die kwalificatie meer over mijn verwachtingen en wensen dan over wat er daadwerkelijk is gebeurd. Niets zegt dat eenzelfde besluit nu of morgen hetzelfde gevolg zal hebben als in het verleden. Want niet alleen zal ik anders reageren, omdat ik anders ben; maar ook de omstandigheden zullen altijd anders zijn.

Herbezinnen is aardig als het kan leiden tot dat ‘open’ blijven. Als het komt tot een waarderen van wat er is geweest, of ik het nu moeilijk, zorgelijk of mooi vond, gewoon omdat het er is geweest. En als wat er is geweest me niet afsluit van wat er nog kan komen, maar me sterkt in mijn vertrouwen in de loop van het leven. Als ik mijn ogen open kan houden voor wat zich aandient en me kan realiseren dat het altijd nieuw is, ook al komt het me bekend voor. Als ik mijn ogen open kan houden en dus óók die valkuil zie van het denken: “dat nooit meer”…..

Herbezinnen is aardig…- ook dat is al weer een oordeel, net als zeggen dat het zinloos is omdat wat gebeurd is nu eenmaal gebeurd is. Herbezinnen gebeurt gewoon, als je leven een nieuwe wending neemt. Hoe ouder je bent, hoe meer er langs komt. Dat kan onrustig voelen. Maar over het geheel vind ik het inderdaad toch wel aardig.   

Nagenieten

De maand mei is voor mij altijd een maand waarin veel te genieten valt. Het is de tijd waarin de natuur weer volop tot bloei komt, alsof ze vol nieuw leven zit en dat wil laten zien. Een tijd vol energie en frisse schoonheid die altijd weer nieuw aandoet, en die besmettelijk lijkt te werken op het gemoed van mensen: ook wij fleuren op. De ijsheiligen zijn vertrokken, de loomheid van de zomerse warmte is nog niet gearriveerd, de dagen lengen. De zon laat zich vaker wel dan niet zien, en de zachte regenbuitjes zijn een weldaad voor de natuur.

Deze maand mei lijkt er nog wel meer te genieten dan gewoonlijk. Gisteren vierde ik het feit dat ik inmiddels al weer een jaar hier zit, in mijn huisje in Noord-Holland, dichtbij zee en de leuke stad waar ik geboren en opgegroeid ben. Mei is ook mijn geboortemaand en nu werd ik vijfenzestig. Na vele, vele jaren, kon ik het weer eens vieren met familie en oude vrienden, dankzij mijn verhuizing en ongehinderd door lockdowns. Geen grootse partij ergens op een gehuurde locatie, maar gewoon lekker thuis genieten van een ouderwets gevoel van gezelligheid en vertrouwdheid met naasten die nu geen kleine twee uur, maar hooguit een stief kwartiertje hoeven rijden om bij mij en weer thuis te komen.

Uurtjes rijden deed ik zelf wel, in twee zonovergoten weekenden. Voor een weerzien van vertrouwde mensen en plekken uit mijn achterliggende Brabantse jaren, en een afscheid op die creatieve broedplek voor keramische kunst in mijn oude Brabantse woonplaats. Opnieuw was er de wonderlijke ervaring van ook daar volkomen thuis en vertrouwd zijn al is het mijn thuis niet meer. Een weekend later een Open Huis op het zentrainingscentrum in Drenthe waar ik een paar jaar geleden een nieuw zen-thuis vond. Het werd zo’n dag waarop alles klopt en boven verwachting uitpakt: de zon en de blauwe lucht, de vele bezoekers van nabij en ver, de rondleidingen door de prachtige landschapstuin, de garage sale voor het goede doel; en alles in een sfeer van opgewekte gemoedelijkheid waarin de minuten traag tikken en de uren voorbij vliegen. Met anderhalf uur na het vertrek van de laatste bezoekers alles weer opgeruimd en rustig, alsof er niets was gebeurd.

Dan, tot slot, de open tuinen tour in mijn, en het volgende dorp: rondkijken in de tuinen van anderen die net zo enthousiast zijn over tuinieren als jij en met wie je in gesprek raakt net zo gemakkelijk als met een goede bekende, omdat je die passie deelt. Grote en kleine tuinen, formelere en informelere, open en weids en luw en geborgen, bekende en onbekende groeiers en bloeiers: een overdaad die niet overprikkelt omdat groen dat nu eenmaal niet doet. Integendeel, het is een weldaad voor je zintuigen en je gemoed. Net als de gesprekjes met al die mede-liefhebbers. Tuinmensen blijken leuke mensen, misschien wel omdat ze in zo’n nauwe verbinding staan met de natuur. En daarmee met iets heel wezenlijks in zichzelf – want ook wij mensen zijn natuur.

Daar ging het ook over in de sessie over veerkracht die ik afgelopen zondagochtend in de Alkmaarse bibliotheek gaf. Hoe wezenlijk die verbinding is in ons ervaren van veerkracht, en hoe gemakkelijk we daar uit raken. Maar ook hoe je er telkens weer naar toe terug kunt, omdat het vermogen altijd aanwezig is ook al ben je je er niet steeds van bewust. En zoals iedere keer weer in die zen-sessies is het genieten van wat er in korte tijd bij mensen gebeurt door slechts een simpele oefening. Letterlijk kunnen zien hoe een kramp uit lichaam of gezicht verdwijnt en in die ruimte de ontspanning en een lach tevoorschijn komen. Te ervaren hoe de verbinding in zichzelf, en met de anderen, hersteld wordt, en er een ‘heel mens’ de deur uit gaat, in plaats van een hoofd op benen.

Ik geniet er van na, van al die ervaringen de afgelopen maand mei. Niets is groots of meeslepend – juist in het kleine, ogenschijnlijk gewone, zit vaak iets verrassend moois of indrukwekkends, als je er bij stil staat. Het genieten zit ‘m in de verbinding die je op zo’n moment (weer) ervaart met de mens, de bloem, het licht, de warmte, je bestaan. Een verbinding die er altijd is, ook al onttrekt hij zich soms een tijdje aan het bewustzijn – zoals het kaarslicht in de lichtbeker.

Gras

Gras

is gras

toch?

’t is

overal.

Niets bijzonders

toch?

maar wanneer zie je gras

en wanneer

GRAS…

De schoonheid van verschil

Een paar dagen geleden was ik met mijn oudste vriendin en haar moeder in de Hortus Bulborum, in Limmen. Dat is een bijna honderd jaar oud ‘archief’ van voorjaarsbollen. Meer dan vijfenveertighonderd soorten bollen hebben ze daar, uit een periode die inmiddels al meer dan vier eeuwen beslaat: de oudste dateert uit 1577. De tuin is daarmee uniek in de wereld. Elk voorjaar kun je er gedurende zo’n zes weken terecht om al die historische crocussen, hyacinthen, narcissen, tulpen en fritillaria’s te zien bloeien. Alles liefdevol onderhouden en toegankelijk gemaakt door vrijwilligers.

Het is zo’n verborgen schat, waar je een uurtje of uren zoet kunt zijn, afhankelijk van hoe vaak je met je camera op je knieën gaat om te proberen de schoonheid van een Poetica, Persica of Perfecta in een plaatje te vangen. Of juist het mooiste overzicht van de kleine veldjes met allerlei verschillende bollen. Want daarin verschilt de tuin van al die gewone bollenvelden: er zijn wel veldjes, maar geen eindeloze rijen van dezelfde kleur of soort. Tulpen staan wel bij tulpen, narcissen bij narcissen, fritillaria’s bij fritillaria’s, dus in die zin is er eenheid. Maar de kracht van de schoonheid van de Hortus zit hem erin dat de veldjes de enorme diversiteit van de soort laten zien. Van kleine, wilde tulpjes tot hoge enorme die eruit zien als puddinkjes of ballonnen. Enkelbladige, dubbelbladige, gefranjerde en strakke randjes, met of zonder strepen, strak rood of een subtiel kleurpalet van geel, roze, abrikoos. Een geheel van verschillen, waarin de vorm en kleur van de ene die van de andere extra doet uitkomen. Een vrolijk kleurtapijt waarin ieder zijn eigen plek heeft.

De dag erna zat ik met een groep van negen mensen in een ikigai-workshop. Negen totaal verschillende mensen, met elkaar aan één tafel verenigd in hun eigen, individuele ontdekkingstocht naar hun ikigai*. De kracht van het samen, goeddeels in stilte, bezig zijn brengt ieder dichterbij die goed verscholen ikigai dan ieder alleen voor zichzelf zou kunnen. Tegelijk is ieder er voor zichzelf mee bezig en zitten er aan het eind negen verschillende mensen met negen verschillende ikigai’s. Net zo’n vrolijk gekleurd ‘tapijt’ als van de tulpen in de Hortus. Diezelfde harmonie van eenheid en verschil.

Het doet me denken aan een voorval uit mijn middelbare schooltijd. We zouden met onze klas op werkweek naar Rome. Een paar meiden stelden voor dat we allemaal hetzelfde t-shirt zouden dragen – in die tijd was een bepaald soort gestreept shirt erg hip. In eerste instantie zag ik daar niet zoveel in: we zaten wel in dezelfde klas, maar zo’n eenheid waren we nu ook weer niet. Het duurde een tijdje, een paar meiden verschenen op school in zo’n shirt, iemand kocht er een in een andere kleur. En zo ontstond het toch: het zelfde soort shirt, ieder in zijn eigen kleurstelling, verscheidenheid in de eenheid. Een geheel met eigenheid. En tot slot een fantastische werkweek.

Ergens bij horen, deel uitmaken van een groep, en jezelf zijn. Er lijkt soms een flinke spanning te bestaan tussen die twee. Alsof het deel uitmaken van een grotere groep, een groter geheel, de eigenheid bedreigt of zelfs teniet doet. Of andersom: de eigenheid de eenheid bedreigt. De tulpenveldjes in de Limmense Hortus, de ikigai-workshop, de werkweek uit mijn jeugd – ze laten zien dat eenheid en verscheidenheid elkaar niet hoeven tegenstreven. De eenheid omvat de verscheidenheid, de verscheidenheid geeft de eenheid vorm en kleur. Wordt verscheidenheid uitgeroeid, dan ontstaat geen eenheid, maar uniformiteit. Daar moet je wel mee oppassen. Dan moet alles in dezelfde kleur en vorm, moet je allemaal hetzelfde denken en doen, ontstaat ‘groupthink’ en blinde vlekken. Gelukkig is zulke uniformiteit bijna niet voor elkaar te krijgen, zelfs niet bij bollen, zeker niet bij mensen. Gelukkig, want in verscheidenheid ontstaat ons leven, en onze wijsheid.

Koesteren dus, die verscheidenheid. Koesteren die Hortus, die het ons laat zien. Met alle kracht van haar schoonheid.

*ikigai is een japans begrip, te omschrijven als: datgene wat je in relatie tot de wereld en mensen om je heen ten diepste drijft.