Nagenieten

De maand mei is voor mij altijd een maand waarin veel te genieten valt. Het is de tijd waarin de natuur weer volop tot bloei komt, alsof ze vol nieuw leven zit en dat wil laten zien. Een tijd vol energie en frisse schoonheid die altijd weer nieuw aandoet, en die besmettelijk lijkt te werken op het gemoed van mensen: ook wij fleuren op. De ijsheiligen zijn vertrokken, de loomheid van de zomerse warmte is nog niet gearriveerd, de dagen lengen. De zon laat zich vaker wel dan niet zien, en de zachte regenbuitjes zijn een weldaad voor de natuur.

Deze maand mei lijkt er nog wel meer te genieten dan gewoonlijk. Gisteren vierde ik het feit dat ik inmiddels al weer een jaar hier zit, in mijn huisje in Noord-Holland, dichtbij zee en de leuke stad waar ik geboren en opgegroeid ben. Mei is ook mijn geboortemaand en nu werd ik vijfenzestig. Na vele, vele jaren, kon ik het weer eens vieren met familie en oude vrienden, dankzij mijn verhuizing en ongehinderd door lockdowns. Geen grootse partij ergens op een gehuurde locatie, maar gewoon lekker thuis genieten van een ouderwets gevoel van gezelligheid en vertrouwdheid met naasten die nu geen kleine twee uur, maar hooguit een stief kwartiertje hoeven rijden om bij mij en weer thuis te komen.

Uurtjes rijden deed ik zelf wel, in twee zonovergoten weekenden. Voor een weerzien van vertrouwde mensen en plekken uit mijn achterliggende Brabantse jaren, en een afscheid op die creatieve broedplek voor keramische kunst in mijn oude Brabantse woonplaats. Opnieuw was er de wonderlijke ervaring van ook daar volkomen thuis en vertrouwd zijn al is het mijn thuis niet meer. Een weekend later een Open Huis op het zentrainingscentrum in Drenthe waar ik een paar jaar geleden een nieuw zen-thuis vond. Het werd zo’n dag waarop alles klopt en boven verwachting uitpakt: de zon en de blauwe lucht, de vele bezoekers van nabij en ver, de rondleidingen door de prachtige landschapstuin, de garage sale voor het goede doel; en alles in een sfeer van opgewekte gemoedelijkheid waarin de minuten traag tikken en de uren voorbij vliegen. Met anderhalf uur na het vertrek van de laatste bezoekers alles weer opgeruimd en rustig, alsof er niets was gebeurd.

Dan, tot slot, de open tuinen tour in mijn, en het volgende dorp: rondkijken in de tuinen van anderen die net zo enthousiast zijn over tuinieren als jij en met wie je in gesprek raakt net zo gemakkelijk als met een goede bekende, omdat je die passie deelt. Grote en kleine tuinen, formelere en informelere, open en weids en luw en geborgen, bekende en onbekende groeiers en bloeiers: een overdaad die niet overprikkelt omdat groen dat nu eenmaal niet doet. Integendeel, het is een weldaad voor je zintuigen en je gemoed. Net als de gesprekjes met al die mede-liefhebbers. Tuinmensen blijken leuke mensen, misschien wel omdat ze in zo’n nauwe verbinding staan met de natuur. En daarmee met iets heel wezenlijks in zichzelf – want ook wij mensen zijn natuur.

Daar ging het ook over in de sessie over veerkracht die ik afgelopen zondagochtend in de Alkmaarse bibliotheek gaf. Hoe wezenlijk die verbinding is in ons ervaren van veerkracht, en hoe gemakkelijk we daar uit raken. Maar ook hoe je er telkens weer naar toe terug kunt, omdat het vermogen altijd aanwezig is ook al ben je je er niet steeds van bewust. En zoals iedere keer weer in die zen-sessies is het genieten van wat er in korte tijd bij mensen gebeurt door slechts een simpele oefening. Letterlijk kunnen zien hoe een kramp uit lichaam of gezicht verdwijnt en in die ruimte de ontspanning en een lach tevoorschijn komen. Te ervaren hoe de verbinding in zichzelf, en met de anderen, hersteld wordt, en er een ‘heel mens’ de deur uit gaat, in plaats van een hoofd op benen.

Ik geniet er van na, van al die ervaringen de afgelopen maand mei. Niets is groots of meeslepend – juist in het kleine, ogenschijnlijk gewone, zit vaak iets verrassend moois of indrukwekkends, als je er bij stil staat. Het genieten zit ‘m in de verbinding die je op zo’n moment (weer) ervaart met de mens, de bloem, het licht, de warmte, je bestaan. Een verbinding die er altijd is, ook al onttrekt hij zich soms een tijdje aan het bewustzijn – zoals het kaarslicht in de lichtbeker.

Gras

Gras

is gras

toch?

’t is

overal.

Niets bijzonders

toch?

maar wanneer zie je gras

en wanneer

GRAS…

De schoonheid van verschil

Een paar dagen geleden was ik met mijn oudste vriendin en haar moeder in de Hortus Bulborum, in Limmen. Dat is een bijna honderd jaar oud ‘archief’ van voorjaarsbollen. Meer dan vijfenveertighonderd soorten bollen hebben ze daar, uit een periode die inmiddels al meer dan vier eeuwen beslaat: de oudste dateert uit 1577. De tuin is daarmee uniek in de wereld. Elk voorjaar kun je er gedurende zo’n zes weken terecht om al die historische crocussen, hyacinthen, narcissen, tulpen en fritillaria’s te zien bloeien. Alles liefdevol onderhouden en toegankelijk gemaakt door vrijwilligers.

Het is zo’n verborgen schat, waar je een uurtje of uren zoet kunt zijn, afhankelijk van hoe vaak je met je camera op je knieën gaat om te proberen de schoonheid van een Poetica, Persica of Perfecta in een plaatje te vangen. Of juist het mooiste overzicht van de kleine veldjes met allerlei verschillende bollen. Want daarin verschilt de tuin van al die gewone bollenvelden: er zijn wel veldjes, maar geen eindeloze rijen van dezelfde kleur of soort. Tulpen staan wel bij tulpen, narcissen bij narcissen, fritillaria’s bij fritillaria’s, dus in die zin is er eenheid. Maar de kracht van de schoonheid van de Hortus zit hem erin dat de veldjes de enorme diversiteit van de soort laten zien. Van kleine, wilde tulpjes tot hoge enorme die eruit zien als puddinkjes of ballonnen. Enkelbladige, dubbelbladige, gefranjerde en strakke randjes, met of zonder strepen, strak rood of een subtiel kleurpalet van geel, roze, abrikoos. Een geheel van verschillen, waarin de vorm en kleur van de ene die van de andere extra doet uitkomen. Een vrolijk kleurtapijt waarin ieder zijn eigen plek heeft.

De dag erna zat ik met een groep van negen mensen in een ikigai-workshop. Negen totaal verschillende mensen, met elkaar aan één tafel verenigd in hun eigen, individuele ontdekkingstocht naar hun ikigai*. De kracht van het samen, goeddeels in stilte, bezig zijn brengt ieder dichterbij die goed verscholen ikigai dan ieder alleen voor zichzelf zou kunnen. Tegelijk is ieder er voor zichzelf mee bezig en zitten er aan het eind negen verschillende mensen met negen verschillende ikigai’s. Net zo’n vrolijk gekleurd ‘tapijt’ als van de tulpen in de Hortus. Diezelfde harmonie van eenheid en verschil.

Het doet me denken aan een voorval uit mijn middelbare schooltijd. We zouden met onze klas op werkweek naar Rome. Een paar meiden stelden voor dat we allemaal hetzelfde t-shirt zouden dragen – in die tijd was een bepaald soort gestreept shirt erg hip. In eerste instantie zag ik daar niet zoveel in: we zaten wel in dezelfde klas, maar zo’n eenheid waren we nu ook weer niet. Het duurde een tijdje, een paar meiden verschenen op school in zo’n shirt, iemand kocht er een in een andere kleur. En zo ontstond het toch: het zelfde soort shirt, ieder in zijn eigen kleurstelling, verscheidenheid in de eenheid. Een geheel met eigenheid. En tot slot een fantastische werkweek.

Ergens bij horen, deel uitmaken van een groep, en jezelf zijn. Er lijkt soms een flinke spanning te bestaan tussen die twee. Alsof het deel uitmaken van een grotere groep, een groter geheel, de eigenheid bedreigt of zelfs teniet doet. Of andersom: de eigenheid de eenheid bedreigt. De tulpenveldjes in de Limmense Hortus, de ikigai-workshop, de werkweek uit mijn jeugd – ze laten zien dat eenheid en verscheidenheid elkaar niet hoeven tegenstreven. De eenheid omvat de verscheidenheid, de verscheidenheid geeft de eenheid vorm en kleur. Wordt verscheidenheid uitgeroeid, dan ontstaat geen eenheid, maar uniformiteit. Daar moet je wel mee oppassen. Dan moet alles in dezelfde kleur en vorm, moet je allemaal hetzelfde denken en doen, ontstaat ‘groupthink’ en blinde vlekken. Gelukkig is zulke uniformiteit bijna niet voor elkaar te krijgen, zelfs niet bij bollen, zeker niet bij mensen. Gelukkig, want in verscheidenheid ontstaat ons leven, en onze wijsheid.

Koesteren dus, die verscheidenheid. Koesteren die Hortus, die het ons laat zien. Met alle kracht van haar schoonheid.

*ikigai is een japans begrip, te omschrijven als: datgene wat je in relatie tot de wereld en mensen om je heen ten diepste drijft.

Onze natuur

De afgelopen week ben ik weer regelmatig in de tuin aan het werk geweest. In mijn nieuwe postzegeltuintje vóór, dat steeds meer vorm begint te krijgen. Waar de in maart aangeplante vuurdoorns hun eerste bloemtrosjes voorzichtig laten zien, klein nog, maar al wel veel. Die onbekende plant die er al stond haar geheim prijsgeeft in haar eerste bloem. Waar de koppen van de tulpen steeds groter opbollen, als omgekeerde rokken, en ze bijna decadent de wind trotseren totdat, ineens, het eerste blaadje afvalt. En het volgende. En dan plots de kale stamper met de meeldraden in volle glorie zichtbaar is. Om van de roos, die de verhuizing in de pot ternauwernood overleefde maar niet te spreken: ze komt nu in de volle grond met haar ene overgebleven hoofdtak weer prachtig in blad. Sterke meid, die redt het wel.

Zoals vaak raakt dat natuurleven in mijn tuin me als prachtige symboliek voor het menselijk leven. Of eigenlijk meer dan symboliek: als parallel. Ook ik voel me elk voorjaar letterlijk weer opbloeien, na de donkere eerste maanden van het jaar. Mijn energie en creativiteit nemen merkbaar toe, alsof ze met de sapstroom in de planten en bomen mee omhoog komen. De een wat korter dan de ander, maar alles komt na de winterrust weer tot leven en sterft weer af om plaats te maken voor nieuwe groei en bloei. Het deed me er deze week bij stilstaan hoe vreemd het eigenlijk is dat we geen lange vakantie hebben in de winter in plaats van in de zomer; zo leven we dus dwars tegen die natuurlijke beweging in. De wintertrek van mensen naar het zuiden weerspiegelt die van de vogels. Zelf houd ik meer van winterslaap, lekker in mijn warme huiselijke hol. Die langere kerstvakantie is dus misschien helemaal niet zo’n gek idee, ook als er geen ‘pandemie-noodzaak’ meer is. Hij mag dan van mij tot eind januari duren….

Ook aan de andere kant van het huis, in het perk tegenover, ben ik bezig geweest. Beetje ‘guerilla-tuinieren’, want eigenlijk is het een algemeen stuk grond dat wel aan het complex behoort maar in principe door hoveniers wordt bijgehouden. Over wat dat inhoudt kun je van mening verschillen, en dat doen we dan ook zo’n beetje allemaal hier als bewoners. Feit is dat bodembedekkers de noodzaak tot onkruid wieden sterk verminderen en het perk dus redelijk onderhoudsarm maken. Veel bodembedekkers zijn leuk en gezond voor het milieu, omdat ze ook bloeien en allerlei beestjes aantrekken. Er staan ook verschillende van dat soort bodembedekkers in gelukkig – het oorspronkelijke ontwerp van het perk was zeker niet verkeerd. Er waren ook wat kale plekken, en daar passen mooi een paar planten van mij in. Weer minder te wieden voor de hoveniers. So far so good zou je zeggen, zo’n perk waar de diversiteit en inclusiviteit de ruimte krijgen.

Ja, maar… Of misschien beter: Ja, en…. Want van één kant rukt er iets op dat die zo gezonde diversiteit en inclusiviteit bedreigt. Zo’n soort die in haar (groei)kracht eerst langzaam, en dan steeds sneller, alles overneemt. Weet u het al? Juist, de hedera. Oftewel in goed Nederlands: klimop. Geweldige plant in veel opzichten, zowel klimmend als kruipend: heerlijke schuilplaats voor allerlei beestjes, altijd groen, ijzersterk, en in no time grote oppervlakken kale muur of grond bedekt. Zodat je nooit meer onkruid hoeft te wieden. Hij kan zelfs gaan bloeien, en daar zijn bijen en zo helemaal gek op. Geweldig typje dus, wat wil je nog meer, er zijn er niet veel die hem dit nadoen. Zelfs de wilde wingerd is geloof ik niet zo veelzijdig.

Ja maar… Oh nee, Ja, en….Niemand doet het hem misschien na, maar in zijn groeikracht is hij even onnavolgbaar. Bijna alles legt het tegen hem af. Hij kruipt overal in en op. Overwoekert kleinere planten, zeker die ’s winters ‘ondergronds’ in rust gaan. Dringt zich door de wortelgestellen van struiken. Kruipt bomen in. En langzaam maar zeker verstikt hij zo een goed deel van de overige biotoop. Wordt het eentonig en saai. Want klimop heeft weinig kleurvariëteit, en die bloeiwijze is niet spectaculair om te zien. Het oog wil ook wat tenslotte. Maar vooral wordt het eenzijdig. En dat is een groot gevaar voor de natuur. We weten het inmiddels wel: monocultuur is zelfs uiteindelijk dodelijk voor de plant zelf. Kijk maar naar het lot van de ooit zo geliefde en alomtegenwoordige buxushaagjes.

Klimop is dus vooral leuk als je hem in toom houdt. Dat is nou net waar op contract ingehuurde hoveniers slecht aan toekomen. Net als aan onkruid wieden. Het niet in toom houden van de klimop wordt zelfs gestimuleerd door geen tijd hebben voor onkruid wieden. Laat maar lekker groeien. En voordat je het weet klimt hij tegen de muren van het appartementencomplex op. Da’s minder. Net als het geleidelijk onder de zee van hedera verdwijnen van stammetjes van vlinderstruiken, hegjes, geraniums, vrouwenmantel, pachysandra, maagdenpalm, penningkruid enzovoort.

Kortom, de oprukkende overheersing van de ene soort moest een halt toegeroepen worden en dat ben ik maar gaan doen, lekker in het zonnetje onder mijn strooien hoed. Dat postzegeltuintje houdt mij als fervent hobbytuinier toch niet lang genoeg van de straat. Struiken en haagjes bevrijd van de verstikkende greep van hun belager, lucht gecreëerd voor de helleborussen die zijn uitgezaaid uit de tuin van de overbuurvrouw en voor al die andere planten die toch evenveel bestaansrecht hebben. En terwijl ik zo die hedera-ranken weghaalde trof me weer die parallel. Van die ene soort die de aarde overheerst, alles overneemt en in haar nietsontziende groeikracht haar eigen levensdomein en dus haar eigen bestaan dreigt te verstikken. Onbewust van wat ze aanricht. De lucht in gaat als de grond geen ruimte meer biedt. Zich aan van alles en nog wat weet vast te houden om voort te bestaan. Niet te stuiten, tenzij er wordt ingegrepen. Maar hoe? Want homo sapiens kan op hedera ingrijpen om te voorkomen dat ze haar biotoop zelf verstikt. Maar wie of wat grijpt op homo sapiens in? Nou ja, sapiens…homo erectus dan. Want van de sapiens-soort zou je verwachten dat hij inziet dat zijn groeikracht en voortbestaan een subtiele balans zijn, en dat hij gebaat is bij diversiteit en inclusiviteit. Een beetje zoals een goed gelukte, sterke cultivar. Maar erectus, wat doet die? Wacht hij tot het water hem aan de lippen staat? Of wordt hij homo ludens en slingert hij zich via de hederaranken van plek naar plek, nemend zoals het komt? Blijft er ook voldoende sapiens over? Of blijkt hedera ook zijn grootste concurrent?

De zon schijnt. Er waait een bries door de hoge naaldboom boven mij, die zachtjes ruist als de zee. Ik nies in het stof dat mijn wieden van de hedera doet opwaaien en overzie mijn werk. Tevreden voor vandaag met de extra ruimte die weer is gecreëerd. Morgen verder. Elke dag een beetje wieden. Dat kan ik in elk geval doen.

Geen woorden

Soms

is er niet zoveel te zeggen

lijken alle woorden te veel

of simpelweg te leeg

om te kunnen vertellen

waar het op dit moment om draait

de schoonheid van het leven

zo wit en puur als het lenteklokje

dat overal verschijnt

in grote bossen

hoog op de stengel

soepel in de wind

elk van die duizenden klokjes

even uniek beeldschoon

als al die andere

zoals iemands kleinkind

het grootste wonder

net zo’n groot wonder

als al die andere kleinkinderen

overdekt met lippenstift-kussen

“net Oma weer gezien”

in Bovenkarspel

of het metrostation in Kyiv

zoals de glans

van de ontmoeting

met een ander

goed bevriend, bij de thee

onbekend, met een glimlach

in het voorbijgaan

een “goedenmiddag”  

hoewel niet verstaan

toch begrepen

immers wat vraagt contact méér

dan elkaar te zíen

om mooi te zijn

zo eenvoudig

zo altijd aanwezig

zoals de zon

die alleen ogenschijnlijk

verschijnt en weer verdwijnt

omdat er een wolk voorbij drijft

of de aarde wentelt

om haar as

de zon blijft daar

al zie ik haar niet

het contact is altijd daar

al voel ik het soms niet

die afwezigheid

zit niet in het andere

maar in mij

als ik niet kíjk

voorbij de grenzen

van mijn denken

waar het jonge groen

aan de bomen

een eeuwigdurende

verschijning is

en dankbaarheid

net zo eenvoudig

als het pure witte

lenteklokje.

Helpen

Vorige week gebeurden er een paar dingen waardoor het woord ‘helpen’ ineens een onderwerp van beschouwing werd. Waarom zou je stilstaan bij zo’n woord kun je je afvragen, waarom moeilijk doen? We weten wat het betekent, gebruiken het ‘automatisch’, of vanzelfsprekend, zo ongeveer zoals je je schoenen vastmaakt of de deur openmaakt. Niets bijzonders.

En toch. Soms valt er ineens een ander licht op zo iets vanzelfsprekends, waardoor je er met andere ogen naar gaat kijken. Is je veters strikken ineens een wonderlijke motorische coördinatie van allerlei bewegingen waarvan je vergeten was hoe moeilijk het was om het te leren. Is de sleutel en het slot van de voordeur een staaltje van technisch vernuft, wat een slimmerik die dat ooit heeft verzonnen. En is helpen ineens een vreemd woord, want wie helpt wie nu eigenlijk, en met wat?

Vorige week maandagmiddag kwam ik thuis van een weekendje weg. Toen ik de hal van ons appartementencomplexje inliep meende ik ‘help’ te horen. Ik bleef staan, keek rond, waar kwam dat vandaan? Het bleef even stil, maar toen ik weer verder liep hoorde ik het weer en zag ik tot mijn schrik om de hoek een oude mevrouw op de grond zitten, naast haar rollator. Gevallen, en kon niet overeind komen. Ze zat er al een kwartier. Niet in paniek, niets gebroken of gekneusd, maar alleen redde ze het niet om weer op te staan.

Samen met mij ging het wel. En het was echt sámen, want in mijn eentje kon ik mevrouw ook niet overeind krijgen – ze moest zelf ook iets doen. We waren allebei even blij dat ze weer stond. Ze heeft me uitvoerig bedankt, is nog een bloemenbon komen brengen met haar man, voor mijn ‘hulp’. Heel lief. Voor mij voelde het niet als hulp, maar als volstrekt vanzelfsprekend. Geen haar op mijn hoofd die er over piekert om iemand die gevallen is op de grond te laten zitten – tenzij ze iets gebroken heeft, maar dan bel ik de ambulance.

Hier was het vermoedelijk bij gebleven als er niet later in de week een uitspraak langs was gekomen over hulp. Dat hulp aanvaarden niet betekent dat je gefaald hebt, maar dat je er niet alleen voor staat. Over ‘falen’ is een blog apart te schrijven, en misschien komt dat er nog wel eens van. Nu was de trigger vooral ‘hulp aanvaarden’ en ‘er niet alleen voor staan’. Ik vond het een mooie uitspraak, vooral omdat hij me zo triggerde. Me deed stilstaan en de vraag opwierp: werkt het zo? Wel vanuit de conventionele gedachte dat je dingen alleen of zelf doet, kunt, moet kunnen, er alleen voor staat. Ik moet dan altijd weer aan mijn moeder denken, die na haar herseninfarct regelmatig liet blijken geen ‘hulp’ te willen omdat ze het ‘zelf moest kunnen’, waarbij ze ‘zelf’ verwarde met ‘alleen’.

Maar wat doen we nu eigenlijk ècht alleen? Als je er goed bij stil staat, wordt dan niet vooral duidelijk hoe zeer we eigenlijk vooral van alles samen doen? Ik woon ‘alleen’, maar als er geen verhuurder was die dit appartementje verhuurde, kon dat niet; als er geen bakker was die brood bakte ook niet, geen boer die groenten verbouwde ook niet. Geen fietsenmaker, geen automonteur, geen buren, geen ….vul maar in. Zonder mijn ouders, mijn grootouders ook niet, nog steeds niet, ook al zijn ze overleden. Ik woon dus, zou je kunnen zeggen, ‘al-één’.

Ja, het is een heel andere manier van kijken. Maar zo bekeken sta je er dus nooit alleen voor, doe je het nooit alleen, maar altijd samen. En is er dus niet zozeer sprake van helpen – de een doet iets voor de ander -, maar van samen doen, samen werken. Zoals de gevallen mevrouw ook iets moest doen, samen met mij, om overeind te komen. Zoals ik, doordat wij haar samen weer op de been kregen, bevrijd raakte van de schrik en bezorgdheid van een gevallen mevrouw in onze hal. Zoals een kind ook zelf op zijn beentjes moet staan en ze moet bewegen, als het aan de hand van zijn moeder leert lopen. Zoals de moeder vreugde ervaart als haar kind dat aan haar hand gaandeweg leert doen.  

Samen heft het onderscheid op tussen mij en de ander. Da’s anders kijken, en anders voelen.

Schuldigheid en dankbaarheid

Zo’n herkenbare uitspraak

ik voel me schuldig

als ik niet iets doe

als ik de mensen hier achterlaat

dat ik gewoon mijn

normale leven kan lijden

terwijl het daar oorlog is.

Zo’n ingewikkeld gevoel

omdat je ergens ook wel weet

dat er iets niet aan klopt

terwijl die wetenschap

het gevoel niet wegneemt.

En ook dat ‘iets doen’

zelfs al doe ik

al wat ik kan

laat me nog steeds

vervuld zijn van schuld

omdat het nooit, nee nooit

genoeg zal zijn.

Zo loopt de weg van het ‘doen’

stuk in mijn goede bedoelingen

en zoekt mijn frustratie een uitweg

die ook al niets oplost

maar alleen maar toevoegt

aan alle gedoe

van kwaad tot erger

totdat het ook in mij

oorlog is.

En dat allemaal

omdat ik me schuldig voel

wat zoveel wil zeggen dat ik

het niet goed genoeg doe

te kort schiet.

Kan ik dat onder ogen zien?

Kan ik daar bij blijven,

bij dat gevoel

er niet van wegkijken?

De onrust die het teweeg brengt

in mijn lichaam ervaren?

En dan te zien

dat het niet gelijk blijft

maar komt en gaat

en zo ruimte schept

een ruimte waarin zich dan

ineens

iets anders kan tonen

Dankbaarheid

voor wat er is.

De doorbrekende zon

de geur van een narcis

voor het vermogen

schuld te voelen

omdat het mij menselijk houdt

en medemenselijk

zodat ik niet wegkijk

en de oorlog niet uitbreid

dat is toch wel het minste

dat ik kan doen

en wie weet

wat er dan nog kan voortkomen

uit die zaadjes

van schuldigheid

en dankbaarheid.

Perspectief

In Japan, in Kyoto, ligt een oud zen-klooster: Ryoan-ji. Gesticht in de tiende eeuw en tot op de dag van vandaag beroemd om de zentuin: een zee van witte kiezels waaruit vijftien grote stenen oprijzen. Waar je ook staat te kijken langs de tuin, op geen enkele plek kun je meer dan 14 stenen tegelijk zien. Het is wel een ander samenstel van stenen dat je ziet als je een andere plek opzoekt om te kijken. Waar je ook staat, je ziet telkens een andere tuin.

Het is een prachtig symbool voor perspectief, en het menselijk onvermogen om ooit het totale plaatje te zien. Of die symboliek er bewust in gelegd is door de ontwerper van de tuin schijnt niet bekend te zijn, maar dat doet er niet echt toe. Ook dat is mooi symbolisch: we weten niet of deze interpretatie van de tuin waar is – het is een perspectief op het ontwerp. Net als het ontwerp zelf ons dus telkens een ander perspectief geeft op de tuin, afhankelijk van de plek waar je gaat staan.

Zelf ben ik jammer genoeg nooit bij die tuin geweest, ik ken alleen de verhalen en de foto’s op internet. Ook dat maakt niet echt uit, al zou het leuk geweest zijn het zelf te ervaren. Maar het mentale beeld alleen al werkt voor me. Want als ik met situaties wordt geconfronteerd waarin veel of sterk verschillende stukjes informatie op me af komen, en ik merk dat ik in verwarring dreig te raken, komt het beeld van de tuin van Ryoan-ji bij me op. Dat helpt me eraan herinneren dat al die verschillende stukjes informatie verschillende perspectieven vertegenwoordigen. Dat het er niet om gaat dat de een de waarheid vertegenwoordigt en de ander niet. Hooguit dat al die verschillende perspectieven samen een completer beeld geven van de situatie. Dat het onwaarschijnlijk is dat ik ooit het totale plaatje zal zien, een compleet beeld zal hebben. Want om de waarheid te vertegenwoordigen zou het beeld compleet moeten zijn, en voor iedereen, overal compleet hetzelfde. In de werkelijkheid van alledag lijkt dat een ideaalbeeld: mooi, mooi om naar te streven misschien, maar vermoedelijk niet haalbaar.

En om eerlijk te zijn weet ik eigenlijk ook niet of het echt zo mooi is om naar te streven. Is diversiteit niet rijker? Brengt ons dat niet meer? Dat gesprek wordt al een tijd lang gevoerd, op allerlei gebied, en er worden steeds meer perspectieven in ingebracht. Dat verrijkt het beeld in elk geval meer. Misschien wordt het moeilijker om je eigen positie erin te bepalen. Want dat is de moeilijkheid van perspectieven: je hebt dus niets anders meer om je aan vast te houden dan je eigen kijk. Dat kan wankel voelen.

Het idee dat iets waar is geeft houvast, daar kun je dan op terugvallen; een perspectief werpt je terug op jezelf. En hoe weet je dan wie er gelijk heeft, of je zelf gelijk hebt? Niet. Want de vraag wie gelijk heeft, is de vraag naar wat waar is. En die vraag verliest zijn geldigheid als je er van uit gaat dat we als mensen niet veel verder komen dan een perspectief. Dat kan heel erg helpen in situaties van sterk conflicterende perspectieven: je realiseren dat het niet gaat over gelijk hebben of de waarheid vertegenwoordigen. Het houdt je ook uit de idee dat je gelijk hébt of de waarheid vertegenwoordigt. Dat is in elk geval goed voor onze gemoedsrust en ons overleven, want het voorkomt oorlog.

Het perspectief van de ander zien als een perspectief, niet meer dan dat. Zo moeilijk! Vooral als het mijlenver afstaat van het jouwe, en je er niets in herkent. Het bevrijdende is wel dat het juist niet betekent dat je dat andere perspectief moet aanvaarden, het ermee eens moet zijn. Het is immers maar een perspectief. Je hoeft je er ook niet eens tegen te verzetten. Je kunt gewoon jouw perspectief er naast zetten, als een andere kijk. “Ik zie die stenen in de tuin.” “Oh? Ik die.” In koor: “Aha!” Zo ontstaat misschien wel wijsheid, in plaats van waarheid.

Moeilijk. Maar goed, dit is ook maar een perspectief.

Zaden

Wakker worden

wakker

in een wereld die

misschien sinds de Cuba-crisis

niet meer zo dicht gestaan heeft

aan de rand van wereldwijd geweld

was dit wat onze ouders en grootouders

toen ervoeren, en in 1940, en in 1914?

En wat zij voor ons nooit meer wilden?

Het is ongetwijfeld

wat al die mensen in de gebieden

waar jarenlang

de oorlog naar toe was verbannen

dag in dag uit hebben gevoeld

en dat zijn er, als ik er bij stil sta,

meer dan ik kan noemen

legioenen die dat oorlogsleed

voor ons hebben gedragen.

Komt nu opnieuw de tijd

dat wij zelf dat leed weer moeten dragen?

Angst.

En hoe doe je dat

als je ook geen god meer kent

tot wie je je kunt richten

met een bede om steun, moed en wijsheid

om niet te worden meegevoerd

in een stroom van woede, oorlogszucht en angst?

Een beeld doemt op

van een bescheiden man

met een klein brilletje

Gandhi. Geweldloos verzet.

Voelbaar nu hoe geweld geweld

kan oproepen, oorlog oorlog,

Oorlogstaal oorlogstaal. Hoe

die zaden niet te voeden

juist wel de zaden van geweldloosheid,

vredelievendheid, wijsheid, mededogen

en de moed daartoe

in elk geval in mij, en zo via mij

in de collectiviteit.

Alle geweldloze vredesactivisten

hebben dit ‘geweten’

Mandela, de Dalai Lama,

Martin Luther King, Thich Nhat Hanh

de laatste de man die ons telkens weer voorhield

hoe wij ‘inter-zijn’

die intrinsieke verbondenheid

die jouw pijn mijn pijn maakt,

mijn angst jouw angst,

mijn vrede jouw vrede.

Al is mijn besef hiervan

niet zo diep als bij deze mensen

de laatste paar dagen is onmiskenbaar duidelijk

hoe diep die wijsheid is

van drup….. drup…drup..drup.drup.drupdrupdrupdrup

op de zaden van wijsheid

die nu zoveel meer nodig is

dan alleen gezond verstand.

De geluks-terreur

Een stuk in de krant over ‘giftige positiviteit’ – een interview met een nog jonge Amerikaanse die daarover een boek heeft geschreven. Ze bespreekt veel interessante, en ook wijze, inzichten. Hoe schadelijk positiviteit kan zijn als je denkt dat je het moet zijn, bijvoorbeeld, maar het niet echt zo voelt. Omdat je kanker hebt, of je beroerd voelt tijdens je zwangerschap, of je kind wel achter het behang kunt plakken. Of je partner, je baas, je collega, buren,….Vul maar in.

Positiviteit is een cultus geworden, niet alleen in Amerika, maar ook hier. Vermoedelijk een gevolg van de globalisering. Een van Amerika’s exportproducten. Een cultus niet omwille van zichzelf, maar omdat positief zijn geluk zou brengen. En de idee is dat je – altijd – gelukkig moet zijn. Een ernstig gevalletje van verwarren van de waarde met de norm, met heel vervelende consequenties. Want niets is zo tegenstrijdig aan de menselijke ervaring als ‘altijd geluk ervaren’. Als het al duidelijk is wat dat eigenlijk is, geluk. Alleen al daarom kun je je ongelukkig voelen, dat je niet weet wat geluk behelst, voor jou.

Ik herken veel van wat de Amerikaanse zegt, en toch blijft er iets haken bij me, na lezing van het interview. Wat gebeurt hier? Iets wat zo gebruikelijk is dat het me makkelijk ontgaat: ze vervangt de ene norm – positiviteit, geluk – door andere. “We kunnen beter naar dit of dat streven.” Wat dat ‘dit of dat’ is doet er niet eens zoveel toe, het gaat om dat mechanisme: er wordt nog steeds een waarde tot norm verheven. Wat zoveel betekent dat die waarde – die niet meer doet dan beschrijven hoe je zou kunnen leven – aan anderen wordt voorgehouden als de manier waarop je zou moeten leven. Als je dat nou maar doet, dan komt het wel goed met jou en je geluk. Het is niet wezenlijk anders of beter om iemand te vertellen dat hij of zij veerkrachtig moet zijn, zichzelf moet leren kennen, radicaal moet accepteren dat ‘het is zoals het is’ of op zoek moet gaan naar voldoening, dan om hem te vertellen dat h/zij positief of gelukkig moet zijn. Dat werkt eenvoudigweg niet. En het houdt de ‘geluksnorm’ in stand.

Het staat er subtieler dan ik het nu beschrijf, maar dat is ook net het lastige aan zo’n stuk. En het verleidelijke. Als ik zoekende ben in mijn leven, omdat ik merk dat zoals het tot nu toe gegaan is niet meer werkt, dan voelt dat heel lastig. Hoe fijn is het dan als iemand mij een handreiking geeft door te vertellen hoe het anders zou kunnen, wat me goed zou doen voelen. Heel verleidelijk om dat te geloven en het na te volgen. Omdat ik gelukkig moet zijn.

En ja, misschien werkt het. Of in elk geval een tijdje. Misschien ook niet, en dan volgt verzet, de volgende teleurstelling. Misschien gebeurt dat wel keer op keer. In elk geval zolang die verwarring blijft bestaan: dat ik gelukkig moet zijn, en dat de beschrijving van wat werkt voor de een, een voorschrift kan zijn voor een ander. Laat staan een algemeen geldend voorschrift. “Zo kan het” kan nooit worden “Zo moet het”. Ook niet als het wordt omhuld in zorgzame en vriendelijke woorden van advies. Of als ikzelf dat ‘zo kan ik het doen’ onbewust omtover tot een ‘zo moet ik het doen’. Om gelukkig te worden.

Hoe dan wel? Dat is de vraag die zich automatisch opdringt, en waar dan, als je niet oppast, toch weer hetzelfde mechanisme kan gaan spelen, want het is een vraag naar het volgende recept, voor gelukkig leven. Maar er is geen recept voor het leven te geven, laat staan voor een gelukkig leven. Je ‘kookt je eigen leven’, om de titel van een zen-boekje te parafraseren. En in mijn optiek is dat ook waar het in het leven om gaat: je leven te leren koken. Zelfs voor mijn eigen leven is er niet één standaardrecept dat altijd werkt. Gaandeweg verandert het, soms komt er een heel nieuw potje op tafel. De ingrediënten zijn de waarden die belangrijk voor mij zijn. Sommige daarvan liggen altijd voor het grijpen, soms graaf ik nieuwe op, soms blijven er ongebruikt liggen. Soms ben ik voldaan, soms niet. Soms gaat het lekker, soms niet. Soms weet ik wat ik wil koken, soms niet. Soms ben ik daar ongedurig over, soms niet. Soms laat ik me inspireren door anderen, soms niet. Met enige mildheid kijken naar alle gedoe in mijn hoofd gaat me soms goed af, soms niet.

Maar dit is mijn optiek. Geen recept. Het enige dat ik er verder over kan zeggen is dat ik het leuk vind om een goede kok te worden.