Rust roest

Rust roest, zegt een oud spreekwoord. Ik was er bijna in gaan geloven. Zo’n anderhalf jaar zonder noemenswaardig ‘werk’ heeft goed doen ervaren dat leven zonder veel verplichtingen of deadlines betekent dat ‘tijd’ er niet zo erg toe doet – er is immers zat van –, en dat het daardoor heel makkelijk wordt om dingen die je wel wilt of moet doen voor je uit te schuiven. Alle tijd hebben betekent dat het morgen ook wel kan. En er is altijd morgen. Althans, dat is de onderliggende aanname. En voordat je het weet is er zo een week voorbij, waarvan je je dan achteraf afvraagt wat je nu eigenlijk gedaan hebt.

Gisteren las ik een mooi stuk in de krant over werk, en onze verhouding ertoe. Die (b)lijkt nog steeds sterk beïnvloed te zijn door het bijbelse ‘werken in het zweet uws aanschijns’. En het daaruit voortvloeiende calvinistische arbeidsethos. Zo zie je maar, je kunt de kerk goeiedag zeggen, niet meer geloven in een god, een geheel materialistisch leven lijden, en toch nog steeds beheerst worden door een bijbeltekst. Onbewust natuurlijk.

Ook de industriële revolutie heeft een duit in het zakje gedaan en heeft ertoe geleid, aldus het artikel, dat we ons leven zijn gaan indelen in ‘werk-tijd’ en ‘vrije tijd’; en dat onze tijdsbeleving zelf is veranderd: van een natuurlijk, dynamisch gegeven waarop je meebeweegt zoals de seizoenen, naar iets wat je ‘besteedt’, net als geld. Dat heeft nogal wat consequenties. Zo wordt tijd dus kostbaar, heb je er tekort van, of teveel; net als geld. Tijd wordt een ‘commodity’, in plaats van iets natuurlijks. Je tijd is dan ‘om’, of voorbij, je mag hem niet verspillen. Door mijn zenmeditatie-beoefening was ik me al langer bewust van het merkwaardige verschil tussen mijn tijdsbeleving en de kloktijd die ons leven beheerst. Vanuit de pure tijdsbeleving is er altijd tijd, nooit een tekort of teveel, nooit een verspillen of goed gebruiken; in tijdsbeleving is het niet zo dat je tijd hébt, je bént tijd. Zak diep genoeg in dat gevoel, en het hele begrip tijd verdwijnt.

Dat is een aangenaam gevoel, alleen niet erg handig als je afspraken hebt; althans niet in onze contreien. In Griekenland bijvoorbeeld schijnt het niet erg te zijn als je in plaats van de afgesproken dinsdag om 10.00 uur, woensdag om 11.00 uur verschijnt. Maar zo werkt het in ons calvinistische en geïndustrialiseerde land nog steeds niet. Dat lijkt fijn, die afspraak is afspraak, maar het levert ook problemen op. Want als je bijvoorbeeld gepland hebt dat een project op 31 mei ’s middags wordt opgeleverd, en het blijkt niet te lukken, dan heb je een probleem. Als in een procedure binnen 5 dagen gereageerd moet worden en er is meer informatie nodig zodat het 7 dagen duurt, is er een probleem. Iedereen kent daar wel voorbeelden van. Mijn voormalige leraar modern Grieks riep dan ook ooit eens in pure frustratie uit dat dat Nederlandse geplan alleen maar chaos veroorzaakte – en gaf toen dat voorbeeld van Griekse afspraken dat ik hierboven al aanhaalde. Ik blijf het geinig vinden, en tegenwoordig denk ik zelfs: hij heeft ook wel een beetje gelijk. Want het kan fijn zijn als iemand op tijd op een afspraak verschijnt, maar het gedoe dat we hebben rond planningen is dat allerminst. Als je dan ook nog weet dat veel planningen uitgaan van wanneer iets af móet zijn in plaats van wanneer iets af kán zijn – kortom van volstrekt irreële aannames – dan is het inderdaad een recept voor chaos.

Het zou allemaal nog tot daaraantoe zijn als we het relatieve van al dat gedoe konden zien. Maar daar schort het ook nogal eens aan. Als je denkt dat wat je wil dat er gebeurt ook móet gebeuren, dan is er niet zoveel ruimte voor een ander verloop der dingen. En daar zit dan het werkelijke probleem. Met planning, en tijd. Maar ook met werk – zo zijn we weer terug bij het krantenartikel. Want dat ging, naast het tijdsaspect, ook in op het fenomeen dat we tot aan onze dood door onze verhouding tot, en opvattingen over, werk worden beheerst. Niet slechts tot het moment van ons pensioen dus. Want zelfs dan blijkt het nog heel moeilijk om onszelf vragen te stellen als: is mijn werk wel zo belangrijk? Ben ik wel vervangbaar? Is het wel nodig dat ik zo hard werk? En als we ze al stellen, om er dan een eerlijk antwoord op te geven. Misschien niet vreemd voor iets waar we zo’n groot deel van ons leven aan besteden. En waar we kennelijk ook in elk geval deels ons gevoel van waarde aan ontlenen.

Het zijn natuurlijk wel de vragen en overwegingen van degenen die kunnen kiezen of ze veel of weinig, langer of korter willen werken. Wie niet, of maar net kan rondkomen, en niet kan sparen voor vroeger of extra pensioen, komt slecht aan dit soort vragen toe. Of heeft er juist wel een heel helder antwoord op waar hij of zij verder niets mee kan omdat de rekeningen nu eenmaal moeten worden betaald. Het stuk ging dan ook over de zgn. bullshitbanen – de banen waarvan niet zo duidelijk is waartoe ze nu eigenlijk echt dienen. Maar daar zijn er kennelijk wel steeds meer van. En voor veel mensen is werk ook iets dat ze niet alleen moeten, maar ook willen doen;  iets dat status geeft, of je tot zelfontplooiing brengt. Bovendien is het steeds meer iets dat overwegend aangenaam moet zijn. Ook dat was volgens het artikel in het verleden heel anders: dat ‘zwoegen in het zweet…’  hield ook in dat werk niet aangenaam hoefde (of zelfs mocht?) zijn. Maar juist door de extra verwachtingen ten aanzien van werk zijn die kritische vragen dus eigenlijk alleen maar moeilijker te stellen en te beantwoorden. Immers, voor je zelfbeeld en zelfwaardering hangt er alleen maar meer van af.

Nu ik aan het solliciteren ben triggert zo’n artikel me wel. Zowel in hoe ik tot anderhalf jaar geleden zelf in mijn werk zat – zeer calvinistisch…. –, als hoe ik er nu tegen aan kijk en wat ik nog graag zou willen. Dat calvinistische, daar mag ik mee oppassen; want al is het er wel goeddeels af, het blijft op de loer liggen. Oude gewoontepatronen sterven niet makkelijk af. Vooral het nuttigheidssyndroom, dat mijns inziens deel uitmaakt van die calvinistische houding: wat je doet, hoe je je tijd besteedt – het moet wel nuttig zijn. ‘Rust roest’ hoort daar ook bij.

Al die ideeën over werk, wat het is of zou moeten zijn, wat het betekent, of het nuttig is, enzovoort mogen nu rusten en roesten. Intussen tikken mijn vingers dit blog, fluit de merel, word ik wel of niet gebeld over die baan. Mijn aandacht rust in het geluid van de wind, dat klinkt als de beweging van de zee. Beide zijn zich van geen tijd bewust.

4 antwoorden op “Rust roest”

Laat een antwoord achter aan miek manders Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *