Sfeer

Gisteren liep ik met een Brabantse vriendin aan het einde van de middag het terrein op van de Abdij van Egmond. We hadden een strandwandeling gemaakt en kwamen er op de terugweg langs. Het was voor ons beiden nieuw en het imposante gebouw dat boven de bomen zichtbaar was lonkte.

Dat gebouw kom je niet zomaar in, maar de tuin en wat bijgebouwen zijn vrij toegankelijk. Het was er stil, zo laat in de middag waren er geen bezoekers meer. Uit de vlindertuin kwam een monnik, die ons vertelde dat we rustig konden rondkijken – het zou vanzelf duidelijk worden waar we niet mochten komen, want daar stonden bordjes. Niet dat dat altijd veel uitmaakte, voegde hij eraan toe; sommige mensen trekken zich er niets van aan en gaan toch ‘even kijken’. Soms zelfs tot in het gebouw zelf aan toe. Wij verbaasden ons met hem. En toch, toen ik een stuk verderop het eerste bordje ‘Verboden Toegang’ zag, merkte ik: “Oh ja, juist dat bordje Verboden Toegang maakt het ineens heel aantrekkelijk om daar ‘even te kijken’. Want wat valt er allemaal te zien, dat je daar niet mag komen?”

Ongetwijfeld niets bijzonders. Het is de impuls van de zintuigen die je naar het verboden gebied lokt, maar op uitsluitend zintuiglijk niveau valt er vermoedelijk – ik heb het niet gecheckt – niet veel uitzonderlijks waar te nemen. En daar gaat het ook niet om natuurlijk. Achter het bordje begint de spirituele leefwereld van de monniken. Die kent, en behoeft, een bepaalde sfeer, subtiel, zo puur zintuiglijk niet waar te nemen; maar onmiskenbaar aanwezig als je ‘innerlijk luistert en ziet’. Een sfeer die door eeuwenlang spiritueel leven op die plek is gegroeid, niet zonder meer uit te roeien is, maar door al te veel grofstoffelijke benadering wel barstjes kan krijgen. Zo’n sfeer die, als je er gevoelig voor bent,  je als vanzelf gedempt doet praten, ook al geloof je niet in heiligheid. Een sfeer die je in je eigen spirituele dimensie raakt, want die hebben we nu eenmaal allemaal, of we het weten of niet.

De eeuwenoudheid van de plek draagt veel bij aan die sfeer. Uberhaupt is het oud land, er woonden ver voor onze jaartelling al mensen in dit gebied. En meer dan duizend jaar geleden stond hier al een eerste klooster, leefden er al monniken. Lopen op deze grond betekent lopen in de voetstappen van mensen die hier duizenden jaren geleden al leefden. Ook hiervoor moet je een beetje gevoelig zijn, en niet te gefixeerd op je directe, letterlijke zintuiglijke indrukken; je moet je een beetje kunnen inleven, je bewustzijn wat verder vergroten om dat verleden te omvatten en ervoor open te staan. Struinend door de boomgaard met zijn dik 150 verschillende historische appelrassen gebeurt dat bijna vanzelf: een onvoorstelbare diversiteit ten opzichte van wat we nu op de markt of in de supermarkt aantreffen.

Zo samen hier met mijn vriendin in de kloostertuin op dit oerhollandse, oerplatte land – want oh, wat is het hier plat….! verzucht ze – gaan mijn gedachten als vanzelf terug naar het moment dat ik zo’n 26 jaar geleden een heuvel opliep, de tuin in van een toen mij nog onbekend zenklooster buiten Tokio. En ik op dezelfde manier werd geraakt door de sfeer op dat terrein, een sfeer die in een intense stilte zinderde van – naar later bleek –  800 jaar zenbeoefening.

Het is een sfeer die tijd en ruimte doet verdwijnen, die Tokio en Egmond-Binnen, de 10e eeuw en 21e eeuw hier nu voor mij samenbrengt. En daarmee een ervaring van verbondenheid teweeg brengt die de kostbaarheid van ons leven eens te meer voelbaar maakt, evenals het lijntje naar toekomstige generaties. Kunnen zij blijven lopen in onze voetstappen, zoals wij lopen in de voetstappen van hen die ons voorgingen?

Zoeken

Zoekend naar een onderwerp om over te schrijven vandaag valt me in dat het woord ‘zoeken’ zelf eigenlijk heel interessant is. Zo is het ‘zoeken naar een onderwerp’ niet echt een doelbewust zoeken, zoals met Google, in mijn brein, of in mijn boekenkast, of buiten, maar eerder een openstellen voor wat zich wil aandienen. Daar moet mijn brein zich juist niet al te zeer tegen aan bemoeien, anders krijgt die spontane ingeving de kans helemaal niet. Over dit fenomeen heb ik vaker geschreven.

Maar het woord ‘zoeken’ triggert meer vanochtend. De herinnering, bijvoorbeeld, aan de keren dat ik mensen heb horen zeggen, tegen mij of anderen: “blijf niet je hele leven zoeken”. Of: “Ik zoek niet meer, ik heb het al gevonden.” Wat is dat ‘het’ dan, waar gaat het om bij dat zoeken? Soms is het duidelijk: de zin van het leven. Soms niet zo, dan gaat het eerder om een vaag verlangen, of een gevoel van gemis, dat verder geen specifieke naam heeft. Erover praten heeft weinig zin, want dan ga je op rationeel niveau zitten analyseren wat op een heel ander niveau speelt. Wat zo onbewust is dat het helemaal geen namen of woorden kan krijgen. Misschien kun je het verbeelden, bijvoorbeeld met een tekening, foto, collage, of via klei; maar meestal komt er dan iets uit waarvan het nog gissen blijft wat het betekent. De drang om er duidelijkheid over te krijgen kan in elk geval groot zijn, en vertaalt zich in ‘zoeken’.

Dit ‘zoeken’ gaat er, zo lijkt het, vanuit dat ik iets mis, of verlang, en dus iets nodig heb om dat gemis op te lossen, dat verlangen te vervullen. Ik zoek dus om iets te vinden, net als met Google. Maar als je niet weet wat je zoekt, hoe kun je dan ooit vinden wat je zoekt? Of weten dat je hebt gevonden wat je zocht? Er zijn wel antwoorden te geven op deze vragen, maar daar gaat het nu niet zozeer om. De vragen zelf zijn interessanter als het om ‘zoeken’ gaat.

Het is een belangrijk thema in ons mensenleven. Dat blijkt dus al als we om ons heen kijken en luisteren. Het blijkt ook uit de wereldliteratuur waarin veel verhalen over zoekende helden te vinden zijn. De Odyssee van Homerus is er zo eentje. Maar ook De Alchemist van Coelho. Iedereen kent vast wel zo’n verhaal. Gisteravond las ik, als citaat, de volgende regels van T.S. Elliot:

“We shall not cease from exploration/And the end of all our exploring/Will be to arrive where we started/And know the place for the first time.”*

De regels raakten me, niet alleen omdat ze me direct aan Coelho’s Alchemist deden denken, of aan mijn eigen ontdekkingstocht door het leven. Nee, misschien eerder omdat ze me zo sterk deden beseffen hoe universeel het zoeken is. En omdat ze iets duidelijk maakten over dat zoeken. De regels hielpen om te zien dat het zoeken er niet zozeer om gaat dat ik iets zoek om een verlangen of gemis van mij te vervullen of op te lossen. Dat het veeleer gaat om het onderzoeken van het leven en wat mijn bijdrage daarin en daaraan kan zijn. Doorheen het leven verandert dat natuurlijk met de levensfasen waarin je verkeert. En dat vraagt telkens opnieuw kijken, alsof het nieuw is – nee, omdát het nieuw is. Opnieuw ‘zoeken’ dus. Waarbij ‘zoeken’ eerder ‘onderzoeken’ betekent.

Blijven zoeken in deze zin is helemaal niet zo verkeerd. Integendeel. En al helemaal niet zinloos.

*T.S. Elliot, Four Quartets, aangehaald in The Book of Householder Koans van Marko en Nakao. In mijn vertaling: We zullen niet aflaten van onderzoek/en het einde van ons exploreren/zal zijn te arriveren waar we startten/en de plek voor het eerst te kennen.

Wind

Het waait weer stevig. Vanochtend, terwijl we hier met zijn tweeën zaten te mediteren, was het geluid van de wind soms het enige dat er te horen viel. Onze adem ging er in op, werd één beweging met de wind. Dat gevoel, een opgenomen zijn in de wereld, stemt heel vredig.

Het is een gevoel dat ik herken, van vroeger. Eén herinnering eraan komt de laatste tijd veel terug. Ik was nog heel jong, we woonden aan wat toen de rand van Alkmaar was. Onze straat eindigde op een dijk – een hele oude dijk die eeuwenlang een rol heeft gespeeld in de waterhuishouding van de polders ten zuiden van de oude stad. Toen allemaal agrarisch gebied. Ook in mijn jonge jeugd dus nog: aan de andere kant van de dijk lagen weilanden. De boer woonde een paar minuten lopen bij ons vandaan op een flinke stolpboerderij. We gingen hem in het voorjaar wel eens vragen of we bloemen mochten plukken in zijn wei. Dat mocht meestal wel, tot kort voordat hij ging maaien – dan mocht het gras niet meer platgelopen worden.

Eén van die keren was een dag als gisteren: zonnig, blauwe luchten met van die witte vlagen bewolking, en een aangenaam briesje dat alles in beweging bracht maar ook in een soort stilte dompelde waarin het zoemen van insecten, fluiten van vogels en de brom van een enkele ver-wegge auto verdwenen. Ik zat op mijn hurken in het gras, plukte boter- en pinksterbloemen voor mijn moeder. Terwijl ik zo lekker bezig was, streek een windje door mijn haar, lichtte het een beetje op. In dat moment voelde ik me even helemaal opgenomen in gras, bloemen, lucht en wind. Vederlicht. En wonderschoon. Alsof ik even werd opgetild uit de zwaartekracht.

Het moment verwoei, de herinnering bleef, en komt zo af en toe weer terug. Gisteren was zo’n dag die dat triggert. Nu fietste ik door de weilanden, en voelde de flinke bries ten volle. Onderlangs het duin at ik op een bankje een broodje en voelde diezelfde bries veel zachter, net als toen. Hij omspeelde me, bracht verkoeling, lichtte mijn haar een beetje op. En voor de libelle was ze een stroom waarop ze haar vliegkunsten voluit kon vieren. Soms waren er even geen andere fietsers en bleef vooral het geluid van de wind in de weidsheid om me heen over. Een geluid dat de stilte nadert, hoorbaar maakt. Waarin het geluid van mijn denken kan verdwijnen.

Lang heb ik een hekel gehad aan de wind. Er tegenin moeten boksen, op de fiets naar school, over een landweggetje dat zich dan eindeloos voor me scheen uit te strekken. Die lange weg terug van ons schoolreisje op de fiets naar Tessel, in de 6e klas van de lagere school: op mijn inmiddels te kleine, rode kinderfiets vol tegen de wind in. Af en toe kwam de meester ons om de beurt even een stukje duwen als hij zag dat we het zwaar hadden. De storm om de hoge flat waar ik woonde in Amsterdam, waarin je beneden buiten bijna weggeblazen werd, en die me op 10-hoog een beetje zeeziek maakte omdat ze de flat lichtjes deed bewegen, zo sterk was ze. Haar guurheid in de herfst en de winter. Ik moest niets van haar hebben, van ‘de’ wind. En was blij dat ze in Brabant dikwijls minder hard leek te waaien.

Nu, terug aan de kust, voel ik hoe verfrissend ze kan zijn. Alles wegwaait, stof en muizenissen. De hitte minder heet maakt. En zich soms zo keihard manifesteert dat ik maar liever in mijn huisje blijf en toekijk hoe ze de wolken langs de hemel jaagt. Nee, ze is niet altijd dat vriendelijke briesje uit het weiland van mijn jeugd, waar ze me opnam in een groots geheel. Ze is ook niet altijd dat angstaanjagend loeien waarin ze alles uit de weg blaast. Ze is beweeglijk als het leven, ze doet bewegen en leven, en ze is te genieten als ik met haar kan meebewegen. Zelfs als ik haar tegen heb op de fiets.

Stilte

Een nieuwe maandag, een nieuwe blogpost en ik zit minutenlang te luisteren naar wat er uit de stilte omhoog wil borrelen. Stilte is het thema waar ik deze weken mee bezig ben, als oefening in het traject waar ik vorig najaar ben ingestapt om mijn zenbeoefening een nieuwe impuls te geven.  Want ook in zenbeoefening kun je belanden in vaste patronen en conditioneringen die gaan belemmeren. Een open geest bewaren, niet blasé worden of verstrikt raken in één bepaald verhaal of maniertje – het blijft een stevige oefening. Daar houd ik wel van; ‘waarom makkelijk als het moeilijk kan’ is jarenlang een grap geweest die ik over mezelf maakte. Ik woel mijn opgemaakte bedje graag om, houd niet van begaande paden. Dat geldt voor mijn eigen leven, en voor het werk dat ik doe: het meest ben ik in mijn element als er iets nieuws op poten gezet moet worden en niemand weet hoe het moet – ik ook niet. Dan neem ik graag mensen mee in wat in feite een gezamenlijke ontdekkingstocht moet worden, waarbij ik als gids in elk geval weet hoe op onbekend terrein te navigeren, ook al moeten we de paden nog banen.

Ook bij dat exploreren is stilte een belangrijke bron, dat luisteren naar wat er boven wil borrelen. Het betekent niet dat er geen geluid is – integendeel, er kan juist heel veel geluid zijn, al is het maar van de stemmen van mensen die met elkaar discussiëren over wat er gedaan zou moeten worden. Als ik dat alleen maar probeer te begrijpen komen we geen stap verder. Uiteraard hoor ik het wèl, en komt het ook echt binnen. Maar eenmaal binnen moet het eerst de stilte in voordat er iets werkbaars uit tevoorschijn kan komen. Een bijzonder proces, waarbij een lange adem letterlijk en figuurlijk een vereiste is. Want die is met die stilte verbonden, en voorkomt overhaast handelen. Dat laatste is het product van ‘lawaai’: veel en druk doen, in een poging het niet-weten het hoofd te bieden.

Stilte is op die manier eigenlijk iets heel productiefs. Niet alleen maar iets waarin je je terugtrekt – liefst op een stille plek zonder geluid – om tot rust te komen. Maar eerder bijna een instrument dat iets in werking zet, zoals een trillende snaar klank voortbrengt. Stilte is dan ook creatief. Misschien dat kunstenaars dit herkennen.

Wat ik zo mooi vind aan stilte is dat die er altijd is, altijd terug te vinden is. Hij heeft geen vaste plek, ergens ver weg, waar je hem moet zoeken. Ik hoorde hem in de wind die gisteren zo om het huis te keer ging. Zojuist in de regen die even plots uit de lucht viel als hij nu weer opgehouden is. In het tip-tip tip-tip van de poezenpootjes op de houten vloer. En zelfs in de mechanische brom die ik sinds enkele dagen regelmatig hoor, overdag en ’s nachts, heel zachtjes in de verte – al kost dat wel iets meer moeite. Natuurgeluiden lijken iets makkelijker de frequentie van de stilte door te geven, of misschien verhinderen ze die minder.

Voor stilte hoeft geluid dus niet te worden buitengesloten. Het omgekeerde eerder: ik moet naar het geluid toe, en mijn oren openen voor het niet-geluid dat er in verscholen ligt. Zoals ik in een project door de betekenis van de woordenstromen heen moet om toegang te krijgen tot de betekenis die er na het opgaan in de stilte uit opdoemt. Dat is niet makkelijk, wel verrijkend. Daarom houd ik van moeilijk. Daarom houd ik van stilte.

Afsluit-dijk

Zaterdag reed ik naar Drenthe, en weer terug, over de Afsluitdijk. Ik rijd die route graag. Het uitzicht over die enorme watervlakte die we nu IJsselmeer noemen pakt me iedere keer weer. Wat de weersomstandigheden ook zijn. Hij is mediterraan blauw onder een heldere blauwe lucht, bruin-grijs onder een lucht vol regenwolken; vlak als een spiegel, of één grote rimpelende massa waar de vlokken schuim van af spatten. En alles er tussen in. Dat maakt niet uit. Lucht en water vormen daar één enorme ruimte waar mijn blik en gedachten in weg kunnen glijden terwijl ik er doorheen beweeg.

Over die dijk. De Afsluitdijk. Ik vind het altijd jammer dat ik de Waddenzee niet kan zien door de verhoogde dijk aan die kant. Die ze nu ook nog hoger aan het maken zijn. Weer een waterbouwkundig hoogstandje, net als toen hij werd aangelegd. Toen was het vooral het feit dat ze over die lengte de zee wisten ‘buiten’ te krijgen, in een enorm werkgelegenheidsproject tijdens de crisisjaren ’30. In deze tijd van klimaatcrisis gaat het over de zee ‘buiten houden’, en vermindering van CO2-uitstoot bij het versterken, door gebruik van speciale betonblokken die ter plekke worden vervaardigd. De mannen die ik er in een filmpje over hoor praten zijn zich heel bewust van het bijzondere van deze dijk, de historie, hun werk eraan nu. Ze praten erover met een gevoel van trots en dankbaarheid, zo ervaar ik het. Het is niet zo maar ‘werk’, een ‘project’ – het betekent iets voor ze.

Zo komt voor mij de dijk zelf ook weer tot leven, wordt hij veel meer dan alleen de route die ik neem als ik naar Drenthe rijd. Net als toen ik een aantal jaren geleden met mijn Canadese vriendin over deze dijk reed. Zij komt uit Alberta en kent dit soort waterbouwwerken niet. Ze wilde tijdens haar verblijf hier dan ook zeker ‘dijken zien’. Het leuke van buitenlandse vrienden je eigen land laten zien is dat je er zelf ook weer met hele andere ogen naar gaat kijken. En dus zag ik, terwijl we in het cafeetje onderin het Monument aan de koffie zaten, met haar ogen het filmpje over het dichten van het laatste gat in de Afsluitdijk, en de foto’s van dat enorme project indertijd, met eenvoudige maar vernuftige werktuigen en heel veel handwerk. Ik was net zo onder de indruk als zij.

Niet zo gewoon dus, om over deze dijk te rijden…. Deze Afsluitdijk. Afsluit-dijk. Deze keer treft me vooral de naam. De eenvoud zelf, hij beschrijft wat de dijk moet doen: het gat tussen twee landpartijen, waar de zee tussendoor binnenstroomt, afsluiten. Het (binnen)land afsluiten van de zee. Geen poeha met de naam van de bedenker, Cornelis Lely – die wel een standbeeld kreeg – of van andere belangrijke personen die bij de realisatie betrokken waren. Gewoon, simpel, de naam die de functie verwoordt. En daarmee ook iets oproept van de inspanningen van al die mensen die eraan meegewerkt hebben om dat gat af te sluiten. Een dijk op te werpen tegen de zee, om het land veiliger te maken. Een dijk die tegelijk een betere verbinding tot stand te bracht tussen het westen en het oosten van het land.

En zoals zo vaak roept het stilstaan bij de naam, het woord, vragen op. In hoeverre is het mogelijk ons ooit af te sluiten van de zee? Die zee ‘buiten’ te houden en ons ervan veilig te denken? Als je het verhaal over de dijk leest, zie je dat er van afsluiten in strikte zin geen sprake is: er zit van alles in en aan de dijk dat eerder de waterstromen tracht te reguleren dan ze af te sluiten. Het is dus eerder een Regel-dijk dan een Afsluit-dijk. Ook staat er in het verhaal al dat het ‘afsluiten’ nooit ‘af’ is – terwijl de huidige versterkingswerken gaande zijn is reeds bekend dat in de tweede helft van deze eeuw weer aan de dijk gewerkt zal moeten worden. Op zich een hele reële gedachtegang, de natuur is altijd in beweging en zal zich weinig aantrekken van de statische dammen en dijken die we daar tegen op werpen. En water al helemaal niet. Dat hebben we onlangs maar weer eens gedemonstreerd gekregen.

En ook zoals zo vaak maakt mijn geest al heel snel het sprongetje van hoe het met de natuur werkt naar hoe het met ons mensen werkt. Niet vreemd, want wij zijn ook natuur. Ook wij kunnen ons niet afsluiten van invloeden, mensen, gebeurtenissen ‘van buitenaf’. Hoe hard we dat ook proberen, met de dammen en dijken van oortelefoons, hoodies, de muren en gordijnen van onze huizen, geen nieuws meer kijken of lezen, geluidsisolatie, relatiebreuken en wat dies meer zij. Er sijpelt altijd iets door, de verbinding is nooit afgesloten. Da’s maar goed ook, want we zouden er aan dood gaan, zoals water dood slaat als er geen beweging meer in zit. Hoe cruciaal verbinding is voor ons hebben we ook voldoende gedemonstreerd gekregen in het afgelopen jaar. Als alleenwonende weet ik wel als geen ander dat ‘alleen zijn’ zelfs een illusie is. Althans, in de zin waarin dat meestal wordt opgevat. De verbinding met anderen is er altijd, ook middenin de nacht als ik in mijn eentje in huis ben. Alleen zijn is al-een zijn.

Bloei

Als ik vanochtend de deur open maak om Snuitje buiten te laten, zie ik dat in het perkje tegenover mijn huis een vlinderstruik in bloei komt. Er staan er meerdere, deze is wat vroeger dan de andere, en roze van kleur. Wat er vooral aan opvalt is de enorme bloem. Wat een leven brengt die struik voort! Gewoon, zo maar. OK, ze is er op gekweekt, maar dat zegt nog niets. Ze moet het nog wel gaan doen. Het is in eerste instantie alleen maar een belofte. Een belofte die ze jarenlang kan gaan inlossen. In dit geval lukt het, in elk geval vandaag weer.

Ik heb zelf ook een vlinderstruik, meegenomen uit Brabant. Een laagblijvende, die ik medio juni heb uitgegraven en in een pot heb meegenomen. Samen met een roos. Tuinliefhebbers, ik weet het – juni is niet de tijd om struiken uit te graven. Beide planten laten het me ook weten, ze staan er al snel zieltogend bij. Veel aandacht en zorg doen de vlinderstruik zich herpakken; of de roos dat ook gaat doen ligt nog in haar gesnoeide takken besloten. Zorg en aandacht zijn niet altijd genoeg, er moet ook iets uit de plant zelf komen. Maar zoals een goede kennis, die kweker is, eens zei: de natuur heeft meer tijd dan wij. En ja, als je meegaat in die tijd, dan blijkt moeder natuur’s herstelkracht indrukwekkend. In de tussentijd moet ík op mijn handen blijven zitten.

De vlinderstruiken en de roos laten me iets zien over ‘leven’. Natuur is altijd een goede spiegel voor me geweest, en in deze fase – uitgegraven uit Brabant en weer neergepoot in Noord-Holland – is die spiegeling sterker, ben ik er ontvankelijker voor. Het ongeforceerde ‘als het mijn tijd is ga ik bloeien’ van de vlinderstruik sterkt me in het gevoel dat mijn bloeitijd ook zal aanbreken als de tijd daar is. Dat het uitgraven en verplaatsen misschien wat vertraging geeft, maar meer ook niet. Dat goede zorg en aandacht nodig is – blijven voeden, en misschien een beetje Bach – maar dat het verder vooral ‘hands-off’ is. Niet te veel aan prutsen, maar vertrouwen op de natuurlijke loop. Dus vooral géén doelen stellen, maar weten en vertrouwen op wat ik kan en zou willen doen. En dan héél goed blijven kijken. Zodat ik de momenten niet mis als ze zich aandienen.

En ze zijn er. Nu al. Er komen mensen met vragen die me laten zien hoe het zou kunnen gaan. Er zijn berichten in het nieuws die me laten zien waar mijn bijdrage zou kunnen liggen. Dat alles voedt en helpt vorm te geven aan wat nu nog redelijk vormloos in me ligt opgeslagen. Soms voel ik het ongeduld, net als bij het kijken naar mijn struiken – wil ik iets ‘doen’. Zo ben ik, net als vele anderen, ook wel geconditioneerd. Het is niet bepaald de ‘gewone weg’ om te gaan. Marsroutes en handboeken soldaat, of najagen van kinderdromen, zijn populairder. Dan weet je waar je mee bezig bent en wat je te doen staat. De zaken hun natuurlijke loop laten hebben – wat iets anders is dan ze op hun beloop laten – levert je uit aan een ‘niet-weten’ en mogelijk een gevoel van zinloosheid. Je kunt je hele leven druk zijn je daartegen te beschermen. Nog nooit zo’n sterk gevoel van zinloosheid gehad als wanneer ik dat probeerde.

De vraag naar de zin van het leven is me niet vreemd. Dat is mild uitgedrukt. Met dezelfde mildheid naar die vraag kijken helpt wel. En vanochtend toonde de eerste bloem in de vlinderstruik me in haar roze pracht hoe ik, vrij van doelen, die zin van en ín het leven eenvoudigweg kan ervaren.

Warmte

Gisteravond las ik op Facebook dat er op TV een documentaire werd herhaald over Boudewijn de Groot. Tijdens de uitzending zelf was ik met plantjes in de weer, en daar lokt zelfs Boudewijn me niet bij weg. Maar later op de avond heb ik hem alsnog gezien. Het was een prachtig portret. Van de man zelf, van zijn muzikale pad, van een leven dat al meer dan vijftig jaar om muziek draait. Een leven waarin hij zich – in elk geval muzikaal, maar vermoedelijk ook als mens – meerdere keren opnieuw heeft moeten uitvinden. Een leven gezien vanuit zijn eigen perspectief én dat van zijn naasten. Zijn vrouw, kinderen, broer en zus, zijn vrienden, die allen met warmte over hem spreken en de kritische beschouwing – juist daardoor? – niet schuwen. Twee rode draden in het verhaal dat zich ontvouwt zijn het laatste concert waarop hij zijn oude songs zingt, en de manier waarop hij aan zijn muziek werkt. Met zijn vrienden, en alleen. We kijken en luisteren met hem mee hoe een nieuw lied tot stand komt. Over zijn vader. Getiteld ‘Anamorfose’. Wat zoveel betekent als: alleen vanuit een bepaald perspectief krijg je een correct beeld van iets of iemand.

Het is een interessante verhaallijn in deze meer-perspectivische film. Boudewijn probeert een beeld te krijgen van wie zijn vader eigenlijk was en mede daardoor probeert de film een beeld te krijgen van wie Boudewijn eigenlijk is. Het lukt Boudewijn niet:

“het beeld verspringt
de stem vervormt
wat blijft is altijd weer het kader
sta niet verborgen
in de schaduw van de tijd
kom nader
aarzel niet kom nader

je was mijn vader”

En hoewel dit lied ook weer een licht werpt op de man Boudewijn de Groot, weet ik niet of ik aan het eind van de film (zelfs maar beter) weet wie hij is. Kan dat ooit? Ik denk het niet. Ook al vorm ik me tijdens het kijken een beeld van hem, het blijft een beeld. Een beeld van een bedachtzame, stille man die moeilijk te peilen is, volstrekt toegewijd aan en opgaand in de muziek; die vaak afstandelijk lijkt maar tegelijkertijd vanuit een diepere laag veel warmte uitstraalt. Vooral als zijn glimlach doorbreekt, op het moment dat iets lijkt in te zinken bij hem: een woord, een zin, een muzikale frase. Alsof hij het overweegt, proeft en herproeft en dan weet: het is goed zo. Een van zijn vrienden zegt ergens in de film: “er lijkt nog zoveel in hem verscholen te liggen dat er nog uit kan komen, dat ik denk: Kom nader, kom nog maar veel meer nader…”.

Zijn glimlach is zo’n anamorfose. Net als het beeld aan het einde van dat laatste concert met zijn oude repertoire, waarin hij op de klanken van Het Land van Maas en Waal dansend over het podium gaat. Niet bepaald de stijl die we van hem gewend zijn. De diepte van het menselijk hart is peilloos. Misschien is het ‘Kom nader’ nooit klaar. Maar in het moment van de danspas, een omarming of de glimlach is de warmte volledig voelbaar. Dan is er contact.

Vanochtend word ik ermee wakker. Zelfs in mijn eigen glimlach, nog voordat ik naar iets of iemand kijk, voel ik de warmte en het contact. De glimlach van de vrouw die ik onlangs heb ontmoet en die nu een keer per week bij me komt om samen te mediteren, legt én uit de verbinding. Als ze wegrijdt zie ik een vriendelijk ogende man die met een tablet foto’s maakt van ons gebouw. Hij komt nader. Zegt iets tegen mijn bovenbuurvrouw over onderzoek naar verduurzamen. Mijn hart maakt een sprongetje. Een andere buurvrouw vraagt “Wat gaat er gebeuren?” Het is de buurvrouw die het altijd koud heeft. Hij stelt haar glimlachend gerust. Ik knoop een praatje met hem aan en geniet van zijn enthousiasme en professionaliteit. Dat is ook warmte. Ik laat hem binnen rondkijken, waarmee zijn onderzoek vandaag verder geholpen wordt dan hij had verwacht. Als we afscheid nemen, op fysieke afstand maar met een glimlach, komt het onderwerp voor mijn blog van vandaag bij me op. Warmte. Dank je wel Boudewijn. Dank je wel Meneer de Onderzoeker. Voor even nader komen.

Geen zin

Hoe kom ik vandaag uit de startblokken met dit blog? Maandag blogdag begint anders dan normaal, omdat ik een vriendin heb beloofd iets voor haar te doen en dat heeft ze vanmiddag nodig. Dus dat komt vanochtend eerst aan de beurt. Een duidelijk, welomschreven klusje, wat ik na een weekend vol autorijden en ontmoetingen met vrienden zonder al te veel problemen kan klaren.

Maar vervolgens staart het blanco scherm mij aan, staar ik naar dat scherm en merk ik: oeps, ik weet het even niet, wat ga ik schrijven? Het weekend geeft veel mooie stof tot reflectie, maar dat is nog niet rijp voor schrijven. Eigenlijk sta ik niet in de schrijfstand en lijkt er van alles anders beter of leuker om nu te doen. Eigenlijk heb ik geen zin.

Juist dat ‘geen zin’ roept ineens van alles op. ‘Dan maak je maar zin’, de standaard-uitdrukking die ik vroeger te horen kreeg, komt niet eens als eerste boven. Ook niet de mildere variant die ik later eens van iemand hoorde: ‘Je kunt altijd zin maken’. Er is in deze fase van mijn leven geen enkele reden om iets te doen waar ik geen zin in heb, ik zou daar vrijelijk aan toe kunnen geven. Er zal niemand zijn die vraagt: waar blijf je nou met dat blog? De discipline van jarenlang avondstudie en zelfstandig ondernemerschap, gewoon doen wat je te doen hebt – ze is er. Maar ach, discipline, dat veronderstelt zo’n heilig moeten, daar kom je uiteindelijk ook niet mee uit.

Bij mij heeft discipline daarom een aantal jaren geleden plaats gemaakt voor toewijding, dat veel meer weergeeft dat ik doe wat ik doe omdat ik het wíl doen. En gá doen, ook al heb ik vandaag misschien niet zo’n zin. Toewijding kan er toe leiden dat ik even stilsta bij dat ‘geen zin’ en me realiseer dat er eerst iets anders moet gebeuren voordat ik aan mijn voorgenomen activiteit kan beginnen. Toewijding is dus wat minder rigide in de planning. Dat is soms spannend, maar vaker mogelijk dan je zou denken. Want als je eerst aandacht schenkt aan wat er innerlijk aan tegenwerking of –werping is wil het daarna gewoon beter vlotten. Die tegenwerping of –werking is helemaal geen beletsel voor je toewijding, die blijft wel overeind. Helpt je misschien juist om die tegenwerking of –werping beter het hoofd te bieden.

Toewijding – het is zo’n ouderwets woord. Maar als ik het noem in gesprekken met mensen raakt het vaak een snaar, merk ik. Toegewijd zijn aan wat je belangrijk vindt, en dus wilt, voelt anders dan gedisciplineerd doen wat je te doen hebt of vindt dat je moet doen. Ik heb regelmatig niet zo’n zin om te mediteren, maar het draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van het leven – niet alleen het mijne, maar ook van anderen – en het is niet zo moeilijk om aan die kwaliteit toegewijd te zijn. Dan ga ik toch weer ‘zitten’.

Met het schrijven is het eigenlijk niet anders. Momenteel lees ik een boekje van Stephen King – ja, die thriller-auteur – met de titel ‘Over Leven en Schrijven’. Te leen van een vriendin. Net als de auteur die me vorig jaar met haar boekje over schrijven aan het schrijven kreeg zweert King bij de mantra: ‘een schrijver schrijft, moet schrijven, veel schrijven’ (en lezen voegt King toe). Als er iets uit zijn boekje blijkt is het wel zijn enorme toewijding aan dat schrijven, het proces en de kwaliteit van schrijven. Met discipline kom je er niet, dat blokkeert je geest eerder dan dat het vrij maakt. Wat ‘moet’ zet vast en kan dat oude autoriteitsconflict in je oproepen dat iedereen heeft. Je toewijding werpt dwars door alle blokkades heen het licht op wat werkelijk belangrijk voor je is en geeft daarmee een opening naar wat misschien mogelijk is.

Zoals daarstraks gebeurde met ‘geen zin’. Mijn toewijding aan het schrijven van dit blog wierp haar licht op die woorden en gaf me daarmee het onderwerp, de zinnen, en de zin, voor vandaag. Zo eenvoudig kan het dan ineens zijn.

Wennen

‘Wennen’  – het woord komt spontaan opzetten als titel voor dit blog vandaag. Als ik er vervolgens even bij stil sta, vind ik het eigenlijk een heel gek woord. Wennen, wat is dat eigenlijk, en waar komt dat vandaan? Ik begin met de betekenis, in mijn oude Van Dale, die in mijn nieuwe huis onder handbereik staat als ik aan tafel achter de laptop zit. ‘Gewoon raken/worden’, ‘tot een gewoonte maken’, ‘aarden, aanpassen’. So far, so good, dat raakt wel snaren.

Voor de herkomst van het woord moet ik naar Internet, want een etymologisch woordenboek heb ik niet. En maar goed ook. Want dankzij alle inspanningen in de afgelopen 20 jaar om (wetenschappelijke) kennis zonder barrières online beschikbaar te maken vind ik meerdere bronnen die me iets over de herkomst van het woord vertellen. Bijvoorbeeld Etymologiebank.nl die onder het lemma ‘Wennen – vertrouwd raken’ twaalf verschillende bronnen aanhaalt en nog verwijst naar meer.

Die herkomst blijkt vooral onzeker en omstreden… Zou ik één etymologisch woordenboek hebben, dan zou dat gemakkelijk ‘de’ autoriteit kunnen worden voor me. Juist door de veelvoud aan bronnen word ik me bewust dat meerdere verklaringen mogelijk lijken. Daar wordt het niet makkelijker van, maar wel interessanter. En vermoedelijk realistischer. Ik herinner me de vraag die ik begin jaren ’80 stelde toen ik, in het kader van mijn studie Engels, Gotisch, Oud- en Middel-Engels moest leren. Ik vroeg de docent hoe we konden weten hoe die oude talen werden uitgesproken en zich ontwikkelden. Het leidde tot een verontwaardigd antwoord in de trant van ‘wetenschappelijk vastgesteld’. Over aannames daarin werd niet gesproken. Onnodig te zeggen dat het antwoord mij niet bevredigde. En dat ik nu dus heel blij ben met de veelvoud en veelzijdigheid van de internet-bronnen, die ruimte laten voor meerdere interpretaties en daarmee voor een verrijking van mijn begrip van zo’n woord als ‘wennen’.

De link met ‘gewoon’ is er, maar omdat de herkomst van ‘gewoon’ omstreden is helpt dat niet echt. Een artikeltje over een briefwisseling tussen twee 19-eeuwse geleerden over de oorsprong van het woord brengt de gortdroge wetenschappelijke opsomming smakelijk tot leven, ook al kwamen ze er niet uit.

Er wordt ook een verband gelegd met ‘wonen’. Ook dat woord kent meerdere interpretaties qua oorsprong, zoals ‘zich voeden, zich onderhouden’, ‘verblijven binnen een omheinde ruimte’, maar ook: ‘zich verheugen, behagen scheppen’. Wonen zou in die interpretatie de betekenis hebben ‘zich verheugen ergens te zijn, dus: daar blijven’. ‘Gewoonte’ is dan eigenlijk iets wat je graag doet, en wennen: graag doen.

Hmmm. Er zit in deze interpretatie van ‘wennen’ dus een duidelijke positieve component. Dat iets ‘gewoon’ wordt betekent dan niet alleen dat je het goed kent, maar dat het je ook vreugde geeft. Dat zit ook in dat ‘aarden’ uit Van Dale. Is of komt die vreugde er niet, valt het niet in goede aarde, dan raak je niet gewend. Dat biedt wel een aardig kijkje op mijn ervaring met enkele plekken waar ik in mijn leven heb verbleven. En het laat ook zien dat wennen niet per definitie een kwestie is van tijd. Dat de uitspraak ‘Het went wel’ een miskenning kan betekenen van een ervaren mismatch tussen waar je verblijft en wat je vreugde schenkt.

Het etymologische uitstapje geeft een draai aan dit blog die ik niet vermoedde toen ik de titel spontaan opschreef. Maar die er wel een mooi licht op doet schijnen. Mijn vertrekpunt vandaag lag bij mijn vier-daagse uitstapje, een goede week geleden, terug naar Brabant omdat ik daar nog dingen te doen had. Zowel in mijn oude huis als in mijn oude zendo. Het waren vier prachtige dagen waarin vertrouwdheid en vreugde de boventoon voerden. Niet zo vreemd in relatie tot mijn oude huis, waar ik nog maar drie weken weg was. Wel bijzonder in relatie tot mijn oude zendo, waar ik een half jaar niet was geweest, en die al anderhalf jaar niet meer ‘van mij’ is. Toen ik binnenstapte, op ‘mijn’ matje ging zitten, voelde het alsof ik daar de dag tevoren voor het laatst had gezeten. Ik was verwonderd en genoot. Heel mooi om te ervaren dat er op een bepaald niveau niets was gestopt, alles ‘gewoon’ door bleek te gaan, al was het in een andere fase. En waren sommige uiterlijkheden wel wat veranderd.

Toen ik terugkwam in mijn nieuwe huis voelde dat wat onwennig. Alsof mijn ‘wennen’ hier een beetje onderbroken was, opnieuw moest beginnen, de ‘gewendheid’ van het oude het nieuwe wat in de weg zat. Er zat een zekere spanning tussen die twee gewenningen, alsof er gekozen moest worden. Terwijl ik me tijdens het uitstapje in Brabant al had gerealiseerd hoe mooi het is om op twee plekken in Nederland volledig thuis en vertrouwd te zijn. Er hoeft juist niet te worden gekozen.

Het wennen gaat voort, en misschien daarom wil een duidelijke conclusie of logisch einde aan dit blog zich vandaag niet aandienen. Er valt meer aan ‘wennen’ te ont-dekken. Mijn etymologische uitstapje wijst wel in een richting, de richting van de vreugde, het behagen scheppen, het graag doen. Het roept een nieuwe vraag op: waar gaat het om bij vreugde? Waarin is die te vinden? Twee antwoorden dienen zich direct aan. Vrienden. En doen wat ik graag doe. Blog schrijven hoort daar in elk geval bij.

Hernieuwen

Een zonnige maandagochtend. Ik kijk door het raam van mijn nieuwe huis naar buiten, en een campanula kijkt mij terug aan. Fier steekt haar topbloem uit boven het hoofd van de Boeddha. Ze is zelf ook Boeddha. Ze stemt me vrolijk zoals ze daar zachtjes in de wind staat te wiegen. Vanachter mijn tafel kan ik niet zien of ze in een van de plantpotten staat, die ik van mijn vorige huis heb meegenomen, of in de volle grond. Want tot mijn plezier bleek er hier, in dit kleine stripje grond voor mijn woonkamer dat ik als mijn tuin kan bestempelen, ook al een aantal te staan. Het doet er niet toe, het is mooi om te zien hoe bestaand en nieuw gewas zich naadloos mengen. Brabant voegt in in Noord-Holland. Goeie kans trouwens dat ze al Noord-Hollands was – in 2011 moest ik de volkstuin van mijn moeder ‘wegdoen’ en heb ik heel veel planten meegenomen naar mijn Brabantse tuin. Een deel daarvan heeft zich indertijd uitgezaaid in de potten die ik nu weer hier mee naar toe genomen heb. Noord-Holland gaat naar Brabant, en komt weer terug, in een hernieuwde setting. Net als ik.

“Ben je al een beetje gewend?” vroegen twee buurvrouwen me gisteren. Dat is een goede vraag. Het begint te komen, merk ik. Maar het speelt op verschillende niveaus. Want in de basis voelt het heel vertrouwd, natuurlijk. In dit gebied groeide ik op. Ik voel en ruik de zee in de wind, herken het ‘heeuu’ waarmee ik tijdens mijn fietstochtje wordt begroet, hoor weer meeuwen in de lucht en rijd op weg naar de zendo deels de oude route naar mijn middelbare school.

Maar op de lagen erboven is alles anders. Uit de dozen verschijnen mijn vertrouwde spullen en landen allemaal op een nieuwe plek. Vaak moet het nog een keer verschoven. En vervolgens ben ik dan ineens iets kwijt waarvan ik bloedzeker ben dat ik het dáár had neergelegd. De indeling van het huis is anders. Ik heb geen stappenteller maar ik loop elke dag vele meters extra omdat mijn dagelijkse routine totaal in de war is. Zelfs bij het klaarmaken van mijn ontbijt moet ik bewust stilstaan en loop ik overbodig veel heen en weer. Op dit niveau voel ik me ‘uit mijn doen’. Ben ik nog niet geland.

Het is heel grappig om dit op te merken, en me weer te realiseren hoe ontzettend veel er normaal gesproken volledig op de automatische piloot gaat. En hoezeer dat bijdraagt aan me vertrouwd voelen in mijn omgeving. Misschien dat verhuizen daarom één van de meest stressvolle levensgebeurtenissen wordt genoemd; je leven gaat letterlijk en figuurlijk overhoop. Het blijkt eigenlijk heel moeilijk om écht bewust bezig te zijn met het soort simpele dingen als ontbijt klaarmaken of het afval wegdoen (“waar gaat het papier ook al weer naar toe nu?”). Alles wordt in feite weer helemaal nieuw, alsof je het voor de eerste keer doet. De ultieme zen-oefening. In het zen-klooster verhuizen de monniken regelmatig naar een andere kamer. Vermoedelijk juist om dit effect: niet té vast komen zitten in je routines, bewust blijven van waar je bent en wat je doet.

Het voordeel van dit hernieuwen is juist dat ik helemaal kan opgaan in wat ik doe en niet verdwijn in allerlei gedachten over andere zaken waar ik op dat moment niets mee kan. Dat ‘opgaan in’ is dus iets heel anders dan ‘op de automatische piloot’. Opgaan in betekent volledig bewust doen wat je aan het doen bent. Dat voelt alsof het helemaal nieuw is én het geeft ontzettend veel voldoening. En paradoxaal genoeg draagt het ook bij aan me thuis voelen. Thuis temidden van het hernieuwen.

De campanula wiegt in de wind, mijn kat maakt geluidjes in haar diepe slaap. Schoolkinderen fietsen voorbij op weg naar de gymzaal, kwetterend als spreeuwen. Tijd verglijdt en hernieuwt zich elk moment. Daarin is alles op zijn plek.