
Gras
is gras

toch?

’t is
overal.
Niets bijzonders

toch?
maar wanneer zie je gras
en wanneer
GRAS…

voor richting, helderheid en eenvoud
Gras
is gras
toch?
’t is
overal.
Niets bijzonders
toch?
maar wanneer zie je gras
en wanneer
GRAS…
Een paar dagen geleden was ik met mijn oudste vriendin en haar moeder in de Hortus Bulborum, in Limmen. Dat is een bijna honderd jaar oud ‘archief’ van voorjaarsbollen. Meer dan vijfenveertighonderd soorten bollen hebben ze daar, uit een periode die inmiddels al meer dan vier eeuwen beslaat: de oudste dateert uit 1577. De tuin is daarmee uniek in de wereld. Elk voorjaar kun je er gedurende zo’n zes weken terecht om al die historische crocussen, hyacinthen, narcissen, tulpen en fritillaria’s te zien bloeien. Alles liefdevol onderhouden en toegankelijk gemaakt door vrijwilligers.
Het is zo’n verborgen schat, waar je een uurtje of uren zoet kunt zijn, afhankelijk van hoe vaak je met je camera op je knieën gaat om te proberen de schoonheid van een Poetica, Persica of Perfecta in een plaatje te vangen. Of juist het mooiste overzicht van de kleine veldjes met allerlei verschillende bollen. Want daarin verschilt de tuin van al die gewone bollenvelden: er zijn wel veldjes, maar geen eindeloze rijen van dezelfde kleur of soort. Tulpen staan wel bij tulpen, narcissen bij narcissen, fritillaria’s bij fritillaria’s, dus in die zin is er eenheid. Maar de kracht van de schoonheid van de Hortus zit hem erin dat de veldjes de enorme diversiteit van de soort laten zien. Van kleine, wilde tulpjes tot hoge enorme die eruit zien als puddinkjes of ballonnen. Enkelbladige, dubbelbladige, gefranjerde en strakke randjes, met of zonder strepen, strak rood of een subtiel kleurpalet van geel, roze, abrikoos. Een geheel van verschillen, waarin de vorm en kleur van de ene die van de andere extra doet uitkomen. Een vrolijk kleurtapijt waarin ieder zijn eigen plek heeft.
De dag erna zat ik met een groep van negen mensen in een ikigai-workshop. Negen totaal verschillende mensen, met elkaar aan één tafel verenigd in hun eigen, individuele ontdekkingstocht naar hun ikigai*. De kracht van het samen, goeddeels in stilte, bezig zijn brengt ieder dichterbij die goed verscholen ikigai dan ieder alleen voor zichzelf zou kunnen. Tegelijk is ieder er voor zichzelf mee bezig en zitten er aan het eind negen verschillende mensen met negen verschillende ikigai’s. Net zo’n vrolijk gekleurd ‘tapijt’ als van de tulpen in de Hortus. Diezelfde harmonie van eenheid en verschil.
Het doet me denken aan een voorval uit mijn middelbare schooltijd. We zouden met onze klas op werkweek naar Rome. Een paar meiden stelden voor dat we allemaal hetzelfde t-shirt zouden dragen – in die tijd was een bepaald soort gestreept shirt erg hip. In eerste instantie zag ik daar niet zoveel in: we zaten wel in dezelfde klas, maar zo’n eenheid waren we nu ook weer niet. Het duurde een tijdje, een paar meiden verschenen op school in zo’n shirt, iemand kocht er een in een andere kleur. En zo ontstond het toch: het zelfde soort shirt, ieder in zijn eigen kleurstelling, verscheidenheid in de eenheid. Een geheel met eigenheid. En tot slot een fantastische werkweek.
Ergens bij horen, deel uitmaken van een groep, en jezelf zijn. Er lijkt soms een flinke spanning te bestaan tussen die twee. Alsof het deel uitmaken van een grotere groep, een groter geheel, de eigenheid bedreigt of zelfs teniet doet. Of andersom: de eigenheid de eenheid bedreigt. De tulpenveldjes in de Limmense Hortus, de ikigai-workshop, de werkweek uit mijn jeugd – ze laten zien dat eenheid en verscheidenheid elkaar niet hoeven tegenstreven. De eenheid omvat de verscheidenheid, de verscheidenheid geeft de eenheid vorm en kleur. Wordt verscheidenheid uitgeroeid, dan ontstaat geen eenheid, maar uniformiteit. Daar moet je wel mee oppassen. Dan moet alles in dezelfde kleur en vorm, moet je allemaal hetzelfde denken en doen, ontstaat ‘groupthink’ en blinde vlekken. Gelukkig is zulke uniformiteit bijna niet voor elkaar te krijgen, zelfs niet bij bollen, zeker niet bij mensen. Gelukkig, want in verscheidenheid ontstaat ons leven, en onze wijsheid.
Koesteren dus, die verscheidenheid. Koesteren die Hortus, die het ons laat zien. Met alle kracht van haar schoonheid.
*ikigai is een japans begrip, te omschrijven als: datgene wat je in relatie tot de wereld en mensen om je heen ten diepste drijft.
De afgelopen week ben ik weer regelmatig in de tuin aan het werk geweest. In mijn nieuwe postzegeltuintje vóór, dat steeds meer vorm begint te krijgen. Waar de in maart aangeplante vuurdoorns hun eerste bloemtrosjes voorzichtig laten zien, klein nog, maar al wel veel. Die onbekende plant die er al stond haar geheim prijsgeeft in haar eerste bloem. Waar de koppen van de tulpen steeds groter opbollen, als omgekeerde rokken, en ze bijna decadent de wind trotseren totdat, ineens, het eerste blaadje afvalt. En het volgende. En dan plots de kale stamper met de meeldraden in volle glorie zichtbaar is. Om van de roos, die de verhuizing in de pot ternauwernood overleefde maar niet te spreken: ze komt nu in de volle grond met haar ene overgebleven hoofdtak weer prachtig in blad. Sterke meid, die redt het wel.
Zoals vaak raakt dat natuurleven in mijn tuin me als prachtige symboliek voor het menselijk leven. Of eigenlijk meer dan symboliek: als parallel. Ook ik voel me elk voorjaar letterlijk weer opbloeien, na de donkere eerste maanden van het jaar. Mijn energie en creativiteit nemen merkbaar toe, alsof ze met de sapstroom in de planten en bomen mee omhoog komen. De een wat korter dan de ander, maar alles komt na de winterrust weer tot leven en sterft weer af om plaats te maken voor nieuwe groei en bloei. Het deed me er deze week bij stilstaan hoe vreemd het eigenlijk is dat we geen lange vakantie hebben in de winter in plaats van in de zomer; zo leven we dus dwars tegen die natuurlijke beweging in. De wintertrek van mensen naar het zuiden weerspiegelt die van de vogels. Zelf houd ik meer van winterslaap, lekker in mijn warme huiselijke hol. Die langere kerstvakantie is dus misschien helemaal niet zo’n gek idee, ook als er geen ‘pandemie-noodzaak’ meer is. Hij mag dan van mij tot eind januari duren….
Ook aan de andere kant van het huis, in het perk tegenover, ben ik bezig geweest. Beetje ‘guerilla-tuinieren’, want eigenlijk is het een algemeen stuk grond dat wel aan het complex behoort maar in principe door hoveniers wordt bijgehouden. Over wat dat inhoudt kun je van mening verschillen, en dat doen we dan ook zo’n beetje allemaal hier als bewoners. Feit is dat bodembedekkers de noodzaak tot onkruid wieden sterk verminderen en het perk dus redelijk onderhoudsarm maken. Veel bodembedekkers zijn leuk en gezond voor het milieu, omdat ze ook bloeien en allerlei beestjes aantrekken. Er staan ook verschillende van dat soort bodembedekkers in gelukkig – het oorspronkelijke ontwerp van het perk was zeker niet verkeerd. Er waren ook wat kale plekken, en daar passen mooi een paar planten van mij in. Weer minder te wieden voor de hoveniers. So far so good zou je zeggen, zo’n perk waar de diversiteit en inclusiviteit de ruimte krijgen.
Ja, maar… Of misschien beter: Ja, en…. Want van één kant rukt er iets op dat die zo gezonde diversiteit en inclusiviteit bedreigt. Zo’n soort die in haar (groei)kracht eerst langzaam, en dan steeds sneller, alles overneemt. Weet u het al? Juist, de hedera. Oftewel in goed Nederlands: klimop. Geweldige plant in veel opzichten, zowel klimmend als kruipend: heerlijke schuilplaats voor allerlei beestjes, altijd groen, ijzersterk, en in no time grote oppervlakken kale muur of grond bedekt. Zodat je nooit meer onkruid hoeft te wieden. Hij kan zelfs gaan bloeien, en daar zijn bijen en zo helemaal gek op. Geweldig typje dus, wat wil je nog meer, er zijn er niet veel die hem dit nadoen. Zelfs de wilde wingerd is geloof ik niet zo veelzijdig.
Ja maar… Oh nee, Ja, en….Niemand doet het hem misschien na, maar in zijn groeikracht is hij even onnavolgbaar. Bijna alles legt het tegen hem af. Hij kruipt overal in en op. Overwoekert kleinere planten, zeker die ’s winters ‘ondergronds’ in rust gaan. Dringt zich door de wortelgestellen van struiken. Kruipt bomen in. En langzaam maar zeker verstikt hij zo een goed deel van de overige biotoop. Wordt het eentonig en saai. Want klimop heeft weinig kleurvariëteit, en die bloeiwijze is niet spectaculair om te zien. Het oog wil ook wat tenslotte. Maar vooral wordt het eenzijdig. En dat is een groot gevaar voor de natuur. We weten het inmiddels wel: monocultuur is zelfs uiteindelijk dodelijk voor de plant zelf. Kijk maar naar het lot van de ooit zo geliefde en alomtegenwoordige buxushaagjes.
Klimop is dus vooral leuk als je hem in toom houdt. Dat is nou net waar op contract ingehuurde hoveniers slecht aan toekomen. Net als aan onkruid wieden. Het niet in toom houden van de klimop wordt zelfs gestimuleerd door geen tijd hebben voor onkruid wieden. Laat maar lekker groeien. En voordat je het weet klimt hij tegen de muren van het appartementencomplex op. Da’s minder. Net als het geleidelijk onder de zee van hedera verdwijnen van stammetjes van vlinderstruiken, hegjes, geraniums, vrouwenmantel, pachysandra, maagdenpalm, penningkruid enzovoort.
Kortom, de oprukkende overheersing van de ene soort moest een halt toegeroepen worden en dat ben ik maar gaan doen, lekker in het zonnetje onder mijn strooien hoed. Dat postzegeltuintje houdt mij als fervent hobbytuinier toch niet lang genoeg van de straat. Struiken en haagjes bevrijd van de verstikkende greep van hun belager, lucht gecreëerd voor de helleborussen die zijn uitgezaaid uit de tuin van de overbuurvrouw en voor al die andere planten die toch evenveel bestaansrecht hebben. En terwijl ik zo die hedera-ranken weghaalde trof me weer die parallel. Van die ene soort die de aarde overheerst, alles overneemt en in haar nietsontziende groeikracht haar eigen levensdomein en dus haar eigen bestaan dreigt te verstikken. Onbewust van wat ze aanricht. De lucht in gaat als de grond geen ruimte meer biedt. Zich aan van alles en nog wat weet vast te houden om voort te bestaan. Niet te stuiten, tenzij er wordt ingegrepen. Maar hoe? Want homo sapiens kan op hedera ingrijpen om te voorkomen dat ze haar biotoop zelf verstikt. Maar wie of wat grijpt op homo sapiens in? Nou ja, sapiens…homo erectus dan. Want van de sapiens-soort zou je verwachten dat hij inziet dat zijn groeikracht en voortbestaan een subtiele balans zijn, en dat hij gebaat is bij diversiteit en inclusiviteit. Een beetje zoals een goed gelukte, sterke cultivar. Maar erectus, wat doet die? Wacht hij tot het water hem aan de lippen staat? Of wordt hij homo ludens en slingert hij zich via de hederaranken van plek naar plek, nemend zoals het komt? Blijft er ook voldoende sapiens over? Of blijkt hedera ook zijn grootste concurrent?
De zon schijnt. Er waait een bries door de hoge naaldboom boven mij, die zachtjes ruist als de zee. Ik nies in het stof dat mijn wieden van de hedera doet opwaaien en overzie mijn werk. Tevreden voor vandaag met de extra ruimte die weer is gecreëerd. Morgen verder. Elke dag een beetje wieden. Dat kan ik in elk geval doen.
Soms
is er niet zoveel te zeggen
lijken alle woorden te veel
of simpelweg te leeg
om te kunnen vertellen
waar het op dit moment om draait
de schoonheid van het leven
zo wit en puur als het lenteklokje
dat overal verschijnt
in grote bossen
hoog op de stengel
soepel in de wind
elk van die duizenden klokjes
even uniek beeldschoon
als al die andere
zoals iemands kleinkind
het grootste wonder
net zo’n groot wonder
als al die andere kleinkinderen
overdekt met lippenstift-kussen
“net Oma weer gezien”
in Bovenkarspel
of het metrostation in Kyiv
zoals de glans
van de ontmoeting
met een ander
goed bevriend, bij de thee
onbekend, met een glimlach
in het voorbijgaan
een “goedenmiddag”
hoewel niet verstaan
toch begrepen
immers wat vraagt contact méér
dan elkaar te zíen
om mooi te zijn
zo eenvoudig
zo altijd aanwezig
zoals de zon
die alleen ogenschijnlijk
verschijnt en weer verdwijnt
omdat er een wolk voorbij drijft
of de aarde wentelt
om haar as
de zon blijft daar
al zie ik haar niet
het contact is altijd daar
al voel ik het soms niet
die afwezigheid
zit niet in het andere
maar in mij
als ik niet kíjk
voorbij de grenzen
van mijn denken
waar het jonge groen
aan de bomen
een eeuwigdurende
verschijning is
en dankbaarheid
net zo eenvoudig
als het pure witte
lenteklokje.
Vorige week gebeurden er een paar dingen waardoor het woord ‘helpen’ ineens een onderwerp van beschouwing werd. Waarom zou je stilstaan bij zo’n woord kun je je afvragen, waarom moeilijk doen? We weten wat het betekent, gebruiken het ‘automatisch’, of vanzelfsprekend, zo ongeveer zoals je je schoenen vastmaakt of de deur openmaakt. Niets bijzonders.
En toch. Soms valt er ineens een ander licht op zo iets vanzelfsprekends, waardoor je er met andere ogen naar gaat kijken. Is je veters strikken ineens een wonderlijke motorische coördinatie van allerlei bewegingen waarvan je vergeten was hoe moeilijk het was om het te leren. Is de sleutel en het slot van de voordeur een staaltje van technisch vernuft, wat een slimmerik die dat ooit heeft verzonnen. En is helpen ineens een vreemd woord, want wie helpt wie nu eigenlijk, en met wat?
Vorige week maandagmiddag kwam ik thuis van een weekendje weg. Toen ik de hal van ons appartementencomplexje inliep meende ik ‘help’ te horen. Ik bleef staan, keek rond, waar kwam dat vandaan? Het bleef even stil, maar toen ik weer verder liep hoorde ik het weer en zag ik tot mijn schrik om de hoek een oude mevrouw op de grond zitten, naast haar rollator. Gevallen, en kon niet overeind komen. Ze zat er al een kwartier. Niet in paniek, niets gebroken of gekneusd, maar alleen redde ze het niet om weer op te staan.
Samen met mij ging het wel. En het was echt sámen, want in mijn eentje kon ik mevrouw ook niet overeind krijgen – ze moest zelf ook iets doen. We waren allebei even blij dat ze weer stond. Ze heeft me uitvoerig bedankt, is nog een bloemenbon komen brengen met haar man, voor mijn ‘hulp’. Heel lief. Voor mij voelde het niet als hulp, maar als volstrekt vanzelfsprekend. Geen haar op mijn hoofd die er over piekert om iemand die gevallen is op de grond te laten zitten – tenzij ze iets gebroken heeft, maar dan bel ik de ambulance.
Hier was het vermoedelijk bij gebleven als er niet later in de week een uitspraak langs was gekomen over hulp. Dat hulp aanvaarden niet betekent dat je gefaald hebt, maar dat je er niet alleen voor staat. Over ‘falen’ is een blog apart te schrijven, en misschien komt dat er nog wel eens van. Nu was de trigger vooral ‘hulp aanvaarden’ en ‘er niet alleen voor staan’. Ik vond het een mooie uitspraak, vooral omdat hij me zo triggerde. Me deed stilstaan en de vraag opwierp: werkt het zo? Wel vanuit de conventionele gedachte dat je dingen alleen of zelf doet, kunt, moet kunnen, er alleen voor staat. Ik moet dan altijd weer aan mijn moeder denken, die na haar herseninfarct regelmatig liet blijken geen ‘hulp’ te willen omdat ze het ‘zelf moest kunnen’, waarbij ze ‘zelf’ verwarde met ‘alleen’.
Maar wat doen we nu eigenlijk ècht alleen? Als je er goed bij stil staat, wordt dan niet vooral duidelijk hoe zeer we eigenlijk vooral van alles samen doen? Ik woon ‘alleen’, maar als er geen verhuurder was die dit appartementje verhuurde, kon dat niet; als er geen bakker was die brood bakte ook niet, geen boer die groenten verbouwde ook niet. Geen fietsenmaker, geen automonteur, geen buren, geen ….vul maar in. Zonder mijn ouders, mijn grootouders ook niet, nog steeds niet, ook al zijn ze overleden. Ik woon dus, zou je kunnen zeggen, ‘al-één’.
Ja, het is een heel andere manier van kijken. Maar zo bekeken sta je er dus nooit alleen voor, doe je het nooit alleen, maar altijd samen. En is er dus niet zozeer sprake van helpen – de een doet iets voor de ander -, maar van samen doen, samen werken. Zoals de gevallen mevrouw ook iets moest doen, samen met mij, om overeind te komen. Zoals ik, doordat wij haar samen weer op de been kregen, bevrijd raakte van de schrik en bezorgdheid van een gevallen mevrouw in onze hal. Zoals een kind ook zelf op zijn beentjes moet staan en ze moet bewegen, als het aan de hand van zijn moeder leert lopen. Zoals de moeder vreugde ervaart als haar kind dat aan haar hand gaandeweg leert doen.
Samen heft het onderscheid op tussen mij en de ander. Da’s anders kijken, en anders voelen.
Zo’n herkenbare uitspraak
ik voel me schuldig
als ik niet iets doe
als ik de mensen hier achterlaat
dat ik gewoon mijn
normale leven kan lijden
terwijl het daar oorlog is.
Zo’n ingewikkeld gevoel
omdat je ergens ook wel weet
dat er iets niet aan klopt
terwijl die wetenschap
het gevoel niet wegneemt.
En ook dat ‘iets doen’
zelfs al doe ik
al wat ik kan
laat me nog steeds
vervuld zijn van schuld
omdat het nooit, nee nooit
genoeg zal zijn.
Zo loopt de weg van het ‘doen’
stuk in mijn goede bedoelingen
en zoekt mijn frustratie een uitweg
die ook al niets oplost
maar alleen maar toevoegt
aan alle gedoe
van kwaad tot erger
totdat het ook in mij
oorlog is.
En dat allemaal
omdat ik me schuldig voel
wat zoveel wil zeggen dat ik
het niet goed genoeg doe
te kort schiet.
Kan ik dat onder ogen zien?
Kan ik daar bij blijven,
bij dat gevoel
er niet van wegkijken?
De onrust die het teweeg brengt
in mijn lichaam ervaren?
En dan te zien
dat het niet gelijk blijft
maar komt en gaat
en zo ruimte schept
een ruimte waarin zich dan
ineens
iets anders kan tonen
Dankbaarheid
voor wat er is.
De doorbrekende zon
de geur van een narcis
voor het vermogen
schuld te voelen
omdat het mij menselijk houdt
en medemenselijk
zodat ik niet wegkijk
en de oorlog niet uitbreid
dat is toch wel het minste
dat ik kan doen
en wie weet
wat er dan nog kan voortkomen
uit die zaadjes
van schuldigheid
en dankbaarheid.
In Japan, in Kyoto, ligt een oud zen-klooster: Ryoan-ji. Gesticht in de tiende eeuw en tot op de dag van vandaag beroemd om de zentuin: een zee van witte kiezels waaruit vijftien grote stenen oprijzen. Waar je ook staat te kijken langs de tuin, op geen enkele plek kun je meer dan 14 stenen tegelijk zien. Het is wel een ander samenstel van stenen dat je ziet als je een andere plek opzoekt om te kijken. Waar je ook staat, je ziet telkens een andere tuin.
Het is een prachtig symbool voor perspectief, en het menselijk onvermogen om ooit het totale plaatje te zien. Of die symboliek er bewust in gelegd is door de ontwerper van de tuin schijnt niet bekend te zijn, maar dat doet er niet echt toe. Ook dat is mooi symbolisch: we weten niet of deze interpretatie van de tuin waar is – het is een perspectief op het ontwerp. Net als het ontwerp zelf ons dus telkens een ander perspectief geeft op de tuin, afhankelijk van de plek waar je gaat staan.
Zelf ben ik jammer genoeg nooit bij die tuin geweest, ik ken alleen de verhalen en de foto’s op internet. Ook dat maakt niet echt uit, al zou het leuk geweest zijn het zelf te ervaren. Maar het mentale beeld alleen al werkt voor me. Want als ik met situaties wordt geconfronteerd waarin veel of sterk verschillende stukjes informatie op me af komen, en ik merk dat ik in verwarring dreig te raken, komt het beeld van de tuin van Ryoan-ji bij me op. Dat helpt me eraan herinneren dat al die verschillende stukjes informatie verschillende perspectieven vertegenwoordigen. Dat het er niet om gaat dat de een de waarheid vertegenwoordigt en de ander niet. Hooguit dat al die verschillende perspectieven samen een completer beeld geven van de situatie. Dat het onwaarschijnlijk is dat ik ooit het totale plaatje zal zien, een compleet beeld zal hebben. Want om de waarheid te vertegenwoordigen zou het beeld compleet moeten zijn, en voor iedereen, overal compleet hetzelfde. In de werkelijkheid van alledag lijkt dat een ideaalbeeld: mooi, mooi om naar te streven misschien, maar vermoedelijk niet haalbaar.
En om eerlijk te zijn weet ik eigenlijk ook niet of het echt zo mooi is om naar te streven. Is diversiteit niet rijker? Brengt ons dat niet meer? Dat gesprek wordt al een tijd lang gevoerd, op allerlei gebied, en er worden steeds meer perspectieven in ingebracht. Dat verrijkt het beeld in elk geval meer. Misschien wordt het moeilijker om je eigen positie erin te bepalen. Want dat is de moeilijkheid van perspectieven: je hebt dus niets anders meer om je aan vast te houden dan je eigen kijk. Dat kan wankel voelen.
Het idee dat iets waar is geeft houvast, daar kun je dan op terugvallen; een perspectief werpt je terug op jezelf. En hoe weet je dan wie er gelijk heeft, of je zelf gelijk hebt? Niet. Want de vraag wie gelijk heeft, is de vraag naar wat waar is. En die vraag verliest zijn geldigheid als je er van uit gaat dat we als mensen niet veel verder komen dan een perspectief. Dat kan heel erg helpen in situaties van sterk conflicterende perspectieven: je realiseren dat het niet gaat over gelijk hebben of de waarheid vertegenwoordigen. Het houdt je ook uit de idee dat je gelijk hébt of de waarheid vertegenwoordigt. Dat is in elk geval goed voor onze gemoedsrust en ons overleven, want het voorkomt oorlog.
Het perspectief van de ander zien als een perspectief, niet meer dan dat. Zo moeilijk! Vooral als het mijlenver afstaat van het jouwe, en je er niets in herkent. Het bevrijdende is wel dat het juist niet betekent dat je dat andere perspectief moet aanvaarden, het ermee eens moet zijn. Het is immers maar een perspectief. Je hoeft je er ook niet eens tegen te verzetten. Je kunt gewoon jouw perspectief er naast zetten, als een andere kijk. “Ik zie die stenen in de tuin.” “Oh? Ik die.” In koor: “Aha!” Zo ontstaat misschien wel wijsheid, in plaats van waarheid.
Moeilijk. Maar goed, dit is ook maar een perspectief.
Wakker worden
wakker
in een wereld die
misschien sinds de Cuba-crisis
niet meer zo dicht gestaan heeft
aan de rand van wereldwijd geweld
was dit wat onze ouders en grootouders
toen ervoeren, en in 1940, en in 1914?
En wat zij voor ons nooit meer wilden?
Het is ongetwijfeld
wat al die mensen in de gebieden
waar jarenlang
de oorlog naar toe was verbannen
dag in dag uit hebben gevoeld
en dat zijn er, als ik er bij stil sta,
meer dan ik kan noemen
legioenen die dat oorlogsleed
voor ons hebben gedragen.
Komt nu opnieuw de tijd
dat wij zelf dat leed weer moeten dragen?
Angst.
En hoe doe je dat
als je ook geen god meer kent
tot wie je je kunt richten
met een bede om steun, moed en wijsheid
om niet te worden meegevoerd
in een stroom van woede, oorlogszucht en angst?
Een beeld doemt op
van een bescheiden man
met een klein brilletje
Gandhi. Geweldloos verzet.
Voelbaar nu hoe geweld geweld
kan oproepen, oorlog oorlog,
Oorlogstaal oorlogstaal. Hoe
die zaden niet te voeden
juist wel de zaden van geweldloosheid,
vredelievendheid, wijsheid, mededogen
en de moed daartoe
in elk geval in mij, en zo via mij
in de collectiviteit.
Alle geweldloze vredesactivisten
hebben dit ‘geweten’
Mandela, de Dalai Lama,
Martin Luther King, Thich Nhat Hanh
de laatste de man die ons telkens weer voorhield
hoe wij ‘inter-zijn’
die intrinsieke verbondenheid
die jouw pijn mijn pijn maakt,
mijn angst jouw angst,
mijn vrede jouw vrede.
Al is mijn besef hiervan
niet zo diep als bij deze mensen
de laatste paar dagen is onmiskenbaar duidelijk
hoe diep die wijsheid is
van drup….. drup…drup..drup.drup.drupdrupdrupdrup
op de zaden van wijsheid
die nu zoveel meer nodig is
dan alleen gezond verstand.
Een stuk in de krant over ‘giftige positiviteit’ – een interview met een nog jonge Amerikaanse die daarover een boek heeft geschreven. Ze bespreekt veel interessante, en ook wijze, inzichten. Hoe schadelijk positiviteit kan zijn als je denkt dat je het moet zijn, bijvoorbeeld, maar het niet echt zo voelt. Omdat je kanker hebt, of je beroerd voelt tijdens je zwangerschap, of je kind wel achter het behang kunt plakken. Of je partner, je baas, je collega, buren,….Vul maar in.
Positiviteit is een cultus geworden, niet alleen in Amerika, maar ook hier. Vermoedelijk een gevolg van de globalisering. Een van Amerika’s exportproducten. Een cultus niet omwille van zichzelf, maar omdat positief zijn geluk zou brengen. En de idee is dat je – altijd – gelukkig moet zijn. Een ernstig gevalletje van verwarren van de waarde met de norm, met heel vervelende consequenties. Want niets is zo tegenstrijdig aan de menselijke ervaring als ‘altijd geluk ervaren’. Als het al duidelijk is wat dat eigenlijk is, geluk. Alleen al daarom kun je je ongelukkig voelen, dat je niet weet wat geluk behelst, voor jou.
Ik herken veel van wat de Amerikaanse zegt, en toch blijft er iets haken bij me, na lezing van het interview. Wat gebeurt hier? Iets wat zo gebruikelijk is dat het me makkelijk ontgaat: ze vervangt de ene norm – positiviteit, geluk – door andere. “We kunnen beter naar dit of dat streven.” Wat dat ‘dit of dat’ is doet er niet eens zoveel toe, het gaat om dat mechanisme: er wordt nog steeds een waarde tot norm verheven. Wat zoveel betekent dat die waarde – die niet meer doet dan beschrijven hoe je zou kunnen leven – aan anderen wordt voorgehouden als de manier waarop je zou moeten leven. Als je dat nou maar doet, dan komt het wel goed met jou en je geluk. Het is niet wezenlijk anders of beter om iemand te vertellen dat hij of zij veerkrachtig moet zijn, zichzelf moet leren kennen, radicaal moet accepteren dat ‘het is zoals het is’ of op zoek moet gaan naar voldoening, dan om hem te vertellen dat h/zij positief of gelukkig moet zijn. Dat werkt eenvoudigweg niet. En het houdt de ‘geluksnorm’ in stand.
Het staat er subtieler dan ik het nu beschrijf, maar dat is ook net het lastige aan zo’n stuk. En het verleidelijke. Als ik zoekende ben in mijn leven, omdat ik merk dat zoals het tot nu toe gegaan is niet meer werkt, dan voelt dat heel lastig. Hoe fijn is het dan als iemand mij een handreiking geeft door te vertellen hoe het anders zou kunnen, wat me goed zou doen voelen. Heel verleidelijk om dat te geloven en het na te volgen. Omdat ik gelukkig moet zijn.
En ja, misschien werkt het. Of in elk geval een tijdje. Misschien ook niet, en dan volgt verzet, de volgende teleurstelling. Misschien gebeurt dat wel keer op keer. In elk geval zolang die verwarring blijft bestaan: dat ik gelukkig moet zijn, en dat de beschrijving van wat werkt voor de een, een voorschrift kan zijn voor een ander. Laat staan een algemeen geldend voorschrift. “Zo kan het” kan nooit worden “Zo moet het”. Ook niet als het wordt omhuld in zorgzame en vriendelijke woorden van advies. Of als ikzelf dat ‘zo kan ik het doen’ onbewust omtover tot een ‘zo moet ik het doen’. Om gelukkig te worden.
Hoe dan wel? Dat is de vraag die zich automatisch opdringt, en waar dan, als je niet oppast, toch weer hetzelfde mechanisme kan gaan spelen, want het is een vraag naar het volgende recept, voor gelukkig leven. Maar er is geen recept voor het leven te geven, laat staan voor een gelukkig leven. Je ‘kookt je eigen leven’, om de titel van een zen-boekje te parafraseren. En in mijn optiek is dat ook waar het in het leven om gaat: je leven te leren koken. Zelfs voor mijn eigen leven is er niet één standaardrecept dat altijd werkt. Gaandeweg verandert het, soms komt er een heel nieuw potje op tafel. De ingrediënten zijn de waarden die belangrijk voor mij zijn. Sommige daarvan liggen altijd voor het grijpen, soms graaf ik nieuwe op, soms blijven er ongebruikt liggen. Soms ben ik voldaan, soms niet. Soms gaat het lekker, soms niet. Soms weet ik wat ik wil koken, soms niet. Soms ben ik daar ongedurig over, soms niet. Soms laat ik me inspireren door anderen, soms niet. Met enige mildheid kijken naar alle gedoe in mijn hoofd gaat me soms goed af, soms niet.
Maar dit is mijn optiek. Geen recept. Het enige dat ik er verder over kan zeggen is dat ik het leuk vind om een goede kok te worden.
Binnenstappen in een boekenzee
De deur sluit
Zaterdagmiddag buiten
Hier de bezonken rust
Van decennia, zo niet een eeuw
Geschreven woord
Vastgelegd en vaak met liefde
Uitgegeven
Hier gebracht
Voor een tweede leven
Of zelfs een derde, vierde
Dertig jaar al
Verzamelt zich hier
In rijen en rijen, stapels en stapels
Lees-stof
Stof tot nadenken, genieten, verwonderen
Stof die een glimlach
Een herinnering oproept of herkenning
Verbazing, respect
Stof die stof doet opwaaien
In je geest of
Om je heen
Als je een boek uit de rij trekt
Die bekende geur van
Oud papier
De slappe kaftjes van
Bescheiden werkjes
Voor een klein publiek
Een ingeplakte illustratie op het voorblad
En tussen dit alles de man
Die al dertig jaar
In dit universum
Boeken bijzet en weer laat gaan
– hoewel soms ook niet –
Weet wat er staat
En waar
Die ene Van Dongen
Feilloos uit de stapel trekt
Links boven in de stelling
Vijf stappen van de kassa
Omdat hij dit walhalla
Zelf heeft opgebouwd
Er is een ordening
Ook hier
Al kun je op een zaterdagmiddag
Flink verdwalen
In de wereld van de geest
Die hier is uitgestald
Deze tijdloze plek
Laat je rijker weggaan
Dan je bent gekomen
Met de hoop
Dat ze nooit zal verdwijnen.