De schoonheid van de eenvoud

Ochtend. De lucht is betrokken. De zon heeft zich eerder wel even laten zien, een streep goudgeel in het blauwzwart van de ontwakende morgen. Maar nu gaat ze schuil, en verraadt ze haar aanwezigheid in het licht dat zichtbaar is in de wolken. Buiten beweegt de wind alles; een vogel zeilt in volle vaart langs. Een enkele bloem licht hier en daar wit op in het grijzige licht: een roos, een tweede bloei van de vlinderstruik, de laatste zonnehoed.

Binnen is het stil. Zichtbaar in de schaal met walnoten die, vers uit de boom in de tuin van een vriendin, roerloos liggen te drogen. En in de kat, in diepe slaap, jaloersmakend klein opgerold in een warm balletje, na haar nachtelijke escapades; ze had luid en duidelijk een ontmoeting met de buurkat die niet heel vreedzaam verliep. Als ik haar zo lieftallig zie liggen verwondert het me opnieuw hoeveel felheid ze ook in zich bergt. Ze is net zo zwart-wit in haar doen en laten als in haar vacht.

Hoorbaar is de stilte. In het suizen van de verwarming, in de wind om het huis. Ik hoor in die wind de eeuwigheid. Dat stemt tevree, temidden van de vergankelijkheid die zich buiten toont: de herfst is begonnen.

Buiten wonen maakt het verloop van de seizoenen bewuster. Net als de schoonheid ervan. Pas hier in Brabant ben ik de herfst gaan waarderen, omdat de kleur en geur ervan zoveel meer tot me doordringen. Misschien ook niet toevallig, omdat mijn wonen in Brabant samenvalt met het intreden van de herfst van mijn leven. Nog steeds is de lente mijn lievelingsseizoen, kom ik mét de natuur tot leven. Zomer en winter zijn, ieder op hun heel eigen manier, voor mij tijden van verstilling. De herfst brengt nieuwe activiteit: oogsten wat tot rijping is gekomen, en genieten van die oogst. Een korte, intense opleving voordat de natuur in winterse rust gaat. De herinnering dat alles wat tot leven komt, ook weer vergaat. Telkens opnieuw, in een eeuwige cyclus. Dat ik daar deel van uit maak stemt me dankbaar; dat het na mij doorgaat nog dankbaarder. Ook wel melancholiek; maar dat heb ik altijd een mooi gevoel gevonden, omdat er zowel verdriet als aanvaarding van die vergankelijkheid in zit.

Ik heb de herfst nu ook in huis gehaald. Met een enkele bos chrysanten. Ze zijn tegenwoordig zo’n beetje het hele jaar door verkrijgbaar, maar ik koop ze alleen in de herfst, hun natuurlijk seizoen. Ze ruiken voor mij zelfs naar herfst. Dit keer zijn het witte, met wat geel-groen in het hart. Ze herhalen het wit van de overgebleven bloemen in de tuin. Het zijn er vijf, verspreid over de woonkamer. Want de ikebana van een van mijn cursisten heeft me geleerd hoe mooi een enkele bloem op een vaas kan zijn. Het gaat in ikebana om de compositie – die kan zelfs de meest simpele bloem tot een ware schoonheid maken, zelfs als ze al een beetje verlept. Eigenlijk ben ik niet zo’n fan van chrysanten. Maar zoals ze nu in mijn woonkamer staan, fier, krachtig en stralend wit, zijn ze hét toonbeeld van de natuurlijke schoonheid van eenvoud.

Buiten wordt het lichter, in mij wordt het stiller. De schoonheid van de eenvoud behoeft niet zoveel woorden.

Verveling en vernieuwing

“Ik zit mij voor het vensterglas

onnoemlijk te vervelen.

Ik wou dat ik twee hondjes was,

dan kon ik samen spelen.”

(Spleen, Godfried Bomans)

Dit gedichtje, in het bundeltje Ongerijmde Rijmen dat mijn ouders al hadden toen ik nog kind was, verwoordt haarfijn het gevoel van intense verveling dat ik op regenachtige zondagen kon hebben. En dat me nu niet gisteren, maar vandaag op maandagmorgen, even overviel. Druilerig weer, geen zin om buiten te spelen, geen zin om te lezen, geen zin om wat dan ook te doen. Naar buiten staren, en met mijn vinger de loop van de regendruppels op het raam volgen. Nu zou ik het meditatief noemen; toen was het opperste verveling. De stem van mijn moeder: ga eens iets doen! Als ik dan niet zelf iets verzon, liep ik het risico ingelijfd te worden voor een of ander nog vervelender huishoudelijk klusje. Dan maar liever een boek pakken en doen alsof….

Verveling is een groot taboe. Ik heb het altijd een bijzonder verschijnsel gevonden, dat totale gevoel van leegheid en tegelijk onrust. Er is niks, ik wil niks, en toch voel ik me er niet mee op mijn gemak. Ik heb er zelfs filosofieboeken over gelezen; die zijn er, en ze zijn boeiend genoeg om er je verveling een tijdje mee te verdrijven. Maar niet voorgoed. Verveling is er als een onmiskenbaar menselijke ervaring, maar het is bijna net zo’n groot taboe als jaloezie en afgunst. Vervelen mag niet. Daarom maken we ons maar druk. Met werk, social media, cupcakes bakken, seks, of voor de tv hangen voor de volgende Netflix-serie. Of wat je maar kunt verzinnen. Om die leegte en die onrust maar niet te voelen. Ik weet er van mee te praten.

Ik werd maximaal in de verveling gestort toen ik ging mediteren. Oh, niet die twee periodes per dag thuis. Dat was alleen maar fijn, temidden van de normale drukte. Even alleen maar telkens tot tien tellen, 20 minuten lang; dat kon dit juffertje ongeduld goed gebruiken. Nee, verveling kwam pas toen ik hele weken ging mediteren, in de retraites. Na twee dagen is je brein wel klaar met denken over van alles, en er komt relatief weinig nieuwe input. De vloer voor je, waar je je blik laat rusten, heb je na twee dagen ook wel gezien. Maar je moet er nog vier. Hoe hou je dat ongedurige denkraam in vredesnaam al die tijd zoet? Je lichaam doet het wel, dat krijgt genoeg rust, voeding en beweging, en is daarmee prima tevreden. Als het zeer gaat doen heeft je brein het daarmee weer even druk, maar ook dat houdt op een gegeven moment op. Ik heb me nog een tijdlang kunnen bezighouden met het innerlijk zingen van liedjes; ik zing graag. En met het zien van patronen in het tapijt, die ik dan leuk een symbolische betekenis kon geven. “Help, ik verveel me! ….Ga dan iets doen!”

Het bereikte zijn toppunt in de tijd dat ik in het klooster zat en we elke maand retraite deden. De leraar daar kon aardig vertellen over verveling. “Oh ja, daar heb je die vogel ook weer…”. “Oh ja, daar komt de kat ook al weer aan…”. Je hebt het allemaal al zó ontzettend vaak gezien en gehoord, je gelooft het wel. Dan doemt de leegte van de verveling op als een enorme muur waar je je hoofd tegen stuk loopt. Er is geen ontsnappen meer aan.

En daar bleek het precies om te gaan. Ik herinner me het moment waarop ik het zó zat was dat ik in staat was op te staan en weg te lopen. En nooit meer terug te komen. Maar ja, we zaten middenin een meditatieperiode, en dan doe je dat niet zo maar. Iedereen bleef zitten, dus ik ook maar. “Dan loop ik aan het einde ervan wel weg.” Zo zittend, in de diepste leegte van wat ik verveling noemde, gebeurde er ineens iets anders. Kreeg het ineens een andere gevoelskleur, klonk het gezang van de vogel als volstrekt nieuw, en voelde ik me niet langer zwaar en teneergeslagen maar juist fris en energiek. Mijn verzet tegen de verveling was verdwenen en toen bleek de leegte weldadig te zijn, een bron van vreugde en mogelijke nieuwe ervaringen.

Sindsdien heb ik me nooit meer verveeld, wel veel leegte ervaren. Ik ben niet bang om oud te worden en achter de geraniums te verdwijnen. Als het verzet wijkt, komt de leegte van de verveling tevoorschijn als een grote bron van vernieuwing. Het kan gaan om ideeën, zoals vanochtend in dat moment van ‘verveling’, dat ineens het onderwerp van dit blog kon worden. Maar ook om hoe je je ten diepste voelt als mens, in relatie tot de mensen en de wereld om je heen.

Dus als een kind roept, “Help, ik verveel me!”, ga ik er graag eens naast zitten: “Goed zo! Kom, gaan we dat samen zitten doen.”

Leegte

Maandag blogdag. Een leeg vel, een leeg hoofd. Dat wil zeggen, een hoofd dat zich niet pijnigt met de vraag wat nu te schrijven. Omdat het weet dat als het even rustig wacht, zich vanzelf een onderwerp aandient. Dat hoofd is dus eigenlijk helemaal niet leeg, maar vol van ongeboren mogelijkheden. Een soort scherm, waarop vanzelf beelden en woorden verschijnen.

Schrijven naar aanleiding van een actueel onderwerp of een recente gebeurtenis gaat het makkelijkst. Zo komen er nu al snel twee onderwerpen bovendrijven. Eentje aardig en lief, naar aanleiding van een wandeling gisteren. Het andere pittiger, dat kan wel wat beroering geven. Ik kies voor het laatste, het eerste kan ook later.

Het begint onschuldig, met de pedicure. Ze komt aan huis, ze installeert zich met haar spullen en ik schenk haar koffie in. Als ik haar vraag hoe het met haar gaat verzucht ze: “op zich wel goed, maar ja, wel spannend wat vanavond gaat brengen…” Vanavond is de persconferentie over mogelijk nieuwe corona-maatregelen. Ik kan me haar zorg voorstellen. Een contactberoep hebben, weer een tijdje niet mogen werken? Ze zal niet de enige zijn, naast de horeca-ondernemers, die daar niet gerust op is.

Eerder in de week sprak ik een hele goede vriendin. Beeldbellen via Whatsapp. Dat doen we pas sinds de lockdown van dit voorjaar, grappig genoeg. Ze heeft ook een contactberoep, en is omringd door kwetsbare mensen. Dus al maanden voorzichtig, net als ikzelf. Ze vertelde dat ze net een situatie had meegemaakt waarin er wat mensen waren die het iets minder nauw leken te willen nemen met de afstandsregel. Dat had haar geraakt, zij kan zich dat niet permitteren. Ik herken het, wil ook die afstand bewaren omdat ik door de meditatielessen die ik geef wekelijks met veel mensen in aanraking kom. En we zijn ons er beiden zo van bewust dat het niet alleen om die mensen gaat met wie je direct in aanraking komt; er is ook het zogenaamde ‘ripple-effect’: iedereen heeft weer een groep mensen om zich heen , en ieder van die mensen ook weer. Alles wat ik overdraag aan de mensen in de zendo verspreidt zich in steeds wijdere kringen. Dat geldt voor de positieve kanten van het mediteren, maar ook voor een eventuele corona-besmetting. Die geef ik, net als zij, liever niet door.

We zijn dus beiden niet eens zo bezorgd om onszelf, maar wel om die kringen mensen om ons heen. We (er)kennen beiden ook ons verlangen om weer nauwer contact te hebben, wie ons lief is een knuffel te geven, eens een hand op een arm of schouder te leggen, uit volle borst te zingen en lekker samen te schaterlachen. Maar we geven er niet aan toe. “Verlangen bestaat bij de gratie van niet vervuld zijn” schrijft Mark Epstein in zijn prachtige boek Vol verlangen. Zodra het vervuld is, is het weg. Maar verlangen kan zoet zijn, ook als het nooit wordt vervuld. En verlangens hoeven niet per definitie vervuld te worden. Lang niet alle verlangens kunnen vervuld worden. We hebben er in elk geval geen recht op dat ze vervuld worden. En kunnen dat ook niet verwachten. Dat is wijsheid die ik al jong dankzij mijn ouders verwierf. Net als het feit dat alle argumenten die ik verzinnen kon er alleen maar op gericht waren mijn zin te krijgen, maar in het licht van het grotere plaatje dat ze me voorhielden tekort schoten. Ik ben de laatste om te beweren dat ik deze wijsheid altijd goed in de praktijk breng, mijn verlangens kunnen nog steeds met me op de loop gaan. Maar ik kan er wel naar toe terug als blijkt dat ik op een doodlopende weg zit.

Soms weet ik niet wat sterker is, mijn verlangen of mijn verwachting dat ze vervuld wordt. Wat ik wel weet is dat het verlangen goed hanteerbaar wordt als ik me bewust wordt van mijn verwachting en haar laat varen. Mijn meditatiebeoefening helpt me telkens weer bij die bewustwording. En dan kan ik weer kijken: als ik die verwachting laat varen, wat gebeurt er dan? Wat is eenvoud nu?

In de verzuchting van de pedicure hoor ik haar verlangen en verwachting dat het, ooit, wel weer ‘normaal’ zal zijn. In haar verzuchting hoor ik de verzuchting van zo velen die datzelfde verlangen en verwachten. Inclusief die van ‘de jeugd’ die weliswaar gemaand wordt de regels te handhaven, maar wel met de toevoeging dat het tijdelijk is. Zij zien op die manier hun verlangen en verwachting dus alleen maar aangewakkerd worden.

Ik kijk mijn pedicure aan, knik haar toe en zeg dat ik zo blij ben met mijn meditatiebeoefening. Omdat die helpt verwachtingen te laten varen. En dat als er geen verwachtingen zijn, er ook geen probleem ontstaat. Ze kijkt me aan, neemt een slokje koffie, en zegt “Da’s een goeie!” Ze gaat zitten en geeft al haar zorg aan mijn voeten.

Mijmering

Net terug van een weekend met veel stilte en natuur is het nogal omschakelen naar ‘het gewone leven’. Met nadruk tussen aanhalingstekens. Want het leven in het weekend was natuurlijk niet fundamenteel anders; alleen mijn aandacht was anders gericht.

‘Buiten is het maandag’. Deze titel van een roman van Bernlef beschrijft goed hoe het van binnen voelt voor me op deze maandagochtend. Alsof ik nog niet helemaal geland ben in deze dag.

Maandag is voor velen, inclusief mezelf, ‘start van de werkweek-dag’. Vroeger was het voor vrouwen standaard ‘wasdag’. Dat zit er bij mij kennelijk nog wel in, want op het moment staat de wasmachine te draaien. Gelukkig doet de machine het, geen handwerk meer; kan ik me wijden aan andere zaken. Zoals dit blog, want sinds enige tijd is maandag ‘blog-dag’.

De uitdaging is telkens weer: heb ik een onderwerp? Meestal wel, en besteed ik de meeste tijd aan het zoeken van een foto. Vandaag is het omgekeerd. Ik heb nog geen idee waarover ik ga schrijven als ik ervoor ga zitten. Maar ik heb wel een foto. Die heb ik vorige week tijdens een wandeling met een coachee gemaakt. Van een kastanjeboomtak. Die hing daar zo mooi op ooghoogte te pronken met nieuwe kastanjes in de maak. De tak kwam voort uit een indrukwekkende, grote hoofdtak die zich bijna majestueus naar het licht had toegewend. Alsof ze wilde zeggen: ‘Kijk eens, hoe mooi dit allemaal is!’ Meestal hangen kastanjetakken niet zo laag. Bij deze prikten de kastanjes bijna in je neus. Je kon er niet omheen.

Ze zitten nog in hun schil. Ik weet dat die een kastanje omhult, maar het is nu nog niet meer dan een belofte. Een belofte die schuilgaat in die schil, van binnen blank en zacht, van buiten vol stekels. Nee, ik ga het niet hebben over ruwe bolster, blanke pit. Dat is niet de associatie die bij me op kwam.

Voor mij is het alsof die stekelige schil de nieuwe kastanje beschermt, tijdens zijn groeiproces. Ongehinderd kan hij uitgroeien tot volwaardige kastanje. Die stekelige schil belooft als het ware: heb geduld, hier groeit iets moois maar het is nog te vroeg om het te tonen, om het bloot te stellen aan de elementen. Maar het zal niet lang duren voordat die belofte werkelijkheid wordt. Dan kom ik los van deze tak, die het groeiproces voedt. Dan val ik op de grond en barst ik open. En dan kun je zien wat zich nu aan het vormen is. Dan mag je het oppakken, het in je hand nemen, voelen hoe zacht en glad en stevig het is, die kastanje die nu nog in mij verborgen is. Dan mag je hem met je meedragen, in je jaszak, waar je hem telkens weer even kunt voelen in je hand, kunt wrijven zodat hij mooi blijft glanzen.

Maar laat ons nu nog aan de boom hangen. Om jou, en alle vogels en insecten, te helpen ons te laten, heb ik mijn stekels. Zodat er niet te vroeg wordt ingegrepen. De natuur weet wanneer de tijd rijp is, en dan geeft ze de rijkdom vanzelf af. Zowel de schil als de warm glanzende kastanje. Want in het vallen en openbreken van de schil toont zich niet alleen de kastanje, maar ook de zachte blanke binnenkant die de groeiende kastanje beschutting, voeding en glans heeft geboden. Zonder schil geen kastanje. Zonder kastanje geen schil.

Ik vind het wel een mooi symbool voor persoonlijke groei. Die van mezelf, die van anderen. Nieuwe talenten die in ons naar boven komen hebben beschutting en voeding nodig om tot ontwikkeling te komen. Die veiligheid betekent ‘buiten houden’ van wat de groei kan hinderen of schaden. Zoals ongeduld, overvragen, nieuwsgierigheid. Wanneer de tijd rijp is kan het talent ‘naar buiten komen’. Wanneer dat is voel je zelf meestal heel goed aan. Als ik twijfel is de tijd nog niet rijp.

Maar komt het er uit, dan kan het verder gaan. Als je schil en kastanje op de grond laat liggen, voedt de schil de grond, en groeit er uit de kastanje een nieuwe boom. Wat een belofte!

Leven met een vraag

Tijdens mijn vakantie kreeg ik opnieuw een vraag naar aanleiding van dit blog. Deze was eigenlijk het spiegelbeeld van de vraag naar een definitie, waar ik de laatste keer over schreef. “Eenvoud, is dat niet wat je lééft? Wat zich toont in wat je doet, hoe je leeft? Waarom zou je er dan over schrijven?”

Dat is een goede vraag. Inderdaad draait het wat mij betreft bij eenvoud om hoe je leeft. Dat kan zich in van alles uiten: hoe je je gedraagt, wat je doet, zegt, eet, draagt, in je huis neerzet. Hoe dat er dan uitziet kan iedereen voor zichzelf invullen. Dus ja, waarom erover schrijven? Maak je het dan juist niet weer ingewikkeld?

Het is een vraag waar ik niet direct een antwoord op kan geven. Dat zijn de beste. Je moet er op kauwen, ermee rondlopen, hij blijft in je achterhoofd meespelen bij wat je doet en leest, in gesprekken die je met anderen hebt. Geleidelijk beginnen er dan gedachten op te komen, mogelijke antwoorden. Dat hele proces maakt je wijzer, en het antwoord dat je misschien uiteindelijk geeft wordt er rijker van, doorleefder.

Kauwende op deze vraag realiseer ik me dat hij aan hetzelfde raakt als wat ik beleef in zenles geven. Bij de zenbeoefening gaat het om de eigen, directe ervaring van de meditatie en de inwerking daarvan op je leven. Om openheid van geest en bevrijding van alles dat die openheid belemmert. Over het leren herkennen van wat er allemaal belemmerend of bevrijdend kan werken. Vooral dat laatste kan een hele klus zijn, omdat je lang niet altijd herkent wat je belemmert of bevrijdt; en wat je niet herkent bestaat meestal niet voor je. Dus wat valt er dan te bevrijden?

Ook in het lesgeven voel ik me regelmatig geconfronteerd met de vraag: waarom erover praten of schrijven? Ga maar gewoon zitten en ga het zelf maar ervaren. Ik kan het toch niet echt uitleggen. Ik kan er alleen maar, zo goed en zo kwaad als ik kan, naar verwijzen. Pas als je het zelf gaat ervaren, ga je beseffen wat ik bedoel.

Maar ja, als je er niet in ieder geval een beetje over hoort, iets geschetst krijgt van wat er mogelijk is, herken je dan wat je ervaart? Blijf je dan nieuwsgierig, toegewijd aan je oefening? Het zijn niet de minste leraren die erop wijzen dat niemand het redt zonder de aansporing en stimulans van leraren en mede-beoefenaars. Dat is ook mijn eigen ervaring. Dus ook al leer je het niet door erover te horen, of te lezen, het is de vraag wat je leert zónder erover te horen of te lezen. Een mooie paradox.

Naar mijn gevoel werkt het net zo met eenvoud. Als je, in alle complexiteit van ons moderne bestaan, meer eenvoud zoekt in je leven, wat is dat dan? Hoe doe je dat? De kans is groot dat je naar voorbeelden op zoek gaat. Lezen, filmpjes op YouTube bekijken, er met je vrienden over praten. Op de een of andere manier zal wat je erover hoort, of leest, mee gaan werken in hoe je eenvoud in je leven brengt.

Ik heb meerdere mensen gecoacht die het lastig vonden om in de veelheid van mogelijkheden die hun leven en werk hen bood, hun weg te vinden. Het waren intelligente mensen, die zich er van bewust waren dat de ene keuze niet principieel beter was dan de andere. Omdat het daardoor voor hen complex bleef, kwamen ze steeds vast te zitten. Een eenduidige oplossing voor al die verschillende keuze-situaties was er natuurlijk niet, maar ze zochten wel naar meer eenvoud. Die vonden ze door te leren zichzelf in dat soort situaties steeds de vraag te stellen: “wat is eenvoud nu?” Het effect op hun gemoedsrust was indrukwekkend. Het leven werd er niet minder complex van, maar in hun beleving ervan ervoeren ze meer eenvoud.

Dat vind ik mooi van schrijven over eenvoud: zo’n ervaring te kunnen beschrijven. Hoe eenvoudig het is om meer eenvoud in je leven te ervaren door jezelf telkens een simpele vraag te stellen. Dat het dus niet een kwestie is van eens en voor al weten wat eenvoud is, maar het in iedere nieuwe situatie opnieuw te zien ontstaan, opnieuw vorm te geven. Dankzij het leren leven met zo’n vraag.

Dat vind ik mooi van schrijven over eenvoud: dat ik telkens nieuwe vragen krijg die me weer méér doen stilstaan bij dit onderwerp, waardoor het steeds meer kleur en diepte krijgt.

Wat is eenvoud?

Sinds ik dit blog begonnen ben krijg ik af en toe de vraag: wat betekent eenvoud nu eigenlijk voor jou? Welke definitie hanteer je?

De vraag is logisch. In onze westerse manier van doen is dat vaak hoe we het benaderen: we willen graag weten hoe het zit, stellen vragen en willen daar een antwoord op. Liefst ook een eenduidig antwoord. Dat begint al vroeg: ‘Papa, wat is dat?’ ‘Mama, waarom is dat zo?’ Een kind kan meer vragen stellen dan een wijze kan beantwoorden luidt het gezegde, en dat herken ik ook van mezelf. Mijn moeder kon horendol worden van het gevraag van mij en mijn zus. Ook ik leerde die gewoonte verder aan, toen ik naar school ging, ging studeren, ging werken. Vragen stellen is goed, antwoorden krijgen nog beter, want dan wist je het. Of je kon het ermee eens zijn, of niet. In dat laatste geval kon je in discussie, of dialoog. Je voegde zo kennis toe; en soms zelfs wat wijsheid.  

Dat werkt naar tevredenheid, tot je ontdekt dat antwoorden vaak niet zo eenduidig zijn. Dat meerdere antwoorden mogelijk blijken. Dat ze je niet verder helpen. Dat is niet te voorkomen; dat gebeurt gewoon als je door blijft leven. En het wordt zeker onhoudbaar als je gaat mediteren, zoals ik. Dat was wel spannend, want ik houd van duidelijkheid. Maar het bleek ook een ‘blessing in disguise’, omdat het me leerde verkeren met de veelheid aan mogelijke antwoorden die het leven zo rijk en waardevol maakt. Een antwoord hoefde niet meer eenduidig te zijn, om mijn gevoel van onzekerheid op te heffen. Het mocht me inspireren om zelf verder te kijken, te voelen, te ontdekken. Nu voel ik me senang bij de erkenning dat veel, zo niet alle, vragen nooit een eindig antwoord zullen kennen. Bij het besef dat dat misschien wel het mooiste is om te ‘weten’: dat we het nooit ècht zullen weten.

In die geest ben ik ook dit blog over Eenvoud begonnen. Niet om het te definiëren en vanuit die definitie erover te schrijven, om de lezers er iets over te vertellen. Zoals de boekjes die ik erover las deden. Dat is een manier, maar het is niet de mijne. Althans, niet met dit onderwerp en dit blog. Ik heb er wel inleidingen over gegeven in zen-weekends en –dagen. Toen heb ik voor de grap ook de betekenis gegeven die in mijn oude Van Dale als eerste genoemd stond: “de hoedanigheid van weinig samengesteld, niet ingewikkeld te zijn”.

Het leverde veel hilariteit en weinig inzicht op. Zelfs geen wens om het te exploreren. Er stonden uiteraard ook nog meer omschrijvingen genoemd, maar ook dat blijven woorden: ongekunsteldheid, afwezigheid van praal, argeloosheid. Die woorden geven ons een idee, daar gaan we dan over nadenken, we worden misschien uitgedaagd om onze eigen definitie van eenvoud te verzinnen; en dan weten we hoe het zit. Volgende onderwerp.

Maar heb je dan eenvoud ervaren?

Als ik in mijn verkenning van eenvoud tot dusver iets heb geleerd, dan is het dat je eenvoud niet kunt denken. Dan blijft het een woord van twee lettergrepen.

Je kunt eenvoud wel ervaren. Zoals de deelnemer aan dat zen-weekend over eenvoud, toen ze na afloop thuis op mijn suggestie alle posters, kaarten, foto’s en zo meer van de deur verwijderde; en ervoer hoe rustig het daardoor werd in haar hoofd. Hoe eenvoudig. Of in dat eenvoudige zinnetje over de honden van USAR in Beiroet – dat in één klap, méér dan ál het andere, de verlammende daadkrachtloosheid duidelijk maakt waardoor 2750 ton hoogexplosief materiaal 6 jaar in een loods kon blijven liggen.

Eenvoud toont zich, in je ervaring. Eenvoud toont zich, in je denken. En daarmee in wat je zegt, doet, schrijft. Of misschien wel meer: in hóe je zegt, doet, schrijft. Soms is het er, soms niet. Het gaat er voor mij om te (leren) herkennen wanneer het er is. Dat is meestal als ik er niet te hard over nadenk.

De Libanon

Temidden van alle coronanieuws, aankondigingen van een hittegolf en hoe je daarin te gedragen komt het nieuws binnen van een ontploffing in de haven van Beiroet. Ik volg de liveblog van de NOS en al scrollend, lezend en kijkend dringt weer diep het besef door van de absurditeit van de werkelijkheid. Wat de meeste indruk maakt:

De amateur-filmpjes gemaakt met mobiele telefoons. Ze laten zien hoe onverwacht de ramp zich voltrekt. Het begint met beelden van de grote brand en rookwolken, op zich al angstaanjagend. Dan is er die voor mij onhoorbare klap. En de enorme schokgolf die letterlijk zichtbaar is, vermoedelijk door de hitte, rook en het stof die hij wegblaast in een perfecte cirkel. Je ziet het maar even, dan tollen alle beelden in de rondte omdat de mensen die de telefoons vasthouden door de schokgolf worden getroffen. Zijn ze gewond?

Er is 2750 ton ammoniumnitraat ontploft. Dat ambtelijk-precieze getal moet iets suggereren over de omvang van de ramp, maar blijft een abstract feit in die weggevaagde haven. Er staat nog iets overeind, maar wat het is kan ik nog steeds niet onderscheiden. Het ziet er uit als een rotsblok. Het wordt een iconisch beeld, net als het omvergeblazen cruiseschip.

De tranen van de gouverneur en de ontzetting van de burgemeester, terwijl al snel blijkt dat bij iedereen bekend was dat dit pakket hoogexplosief materiaal sinds 2014 in de haven lag opgeslagen, en er ondanks alle afgegeven waarschuwingen niets mee is gedaan. Ja, om zoveel nalatigheid moet je wel huilen en ontzet zijn, zelfs – of misschien wel juist – als je er mede-verantwoordelijk voor bent.

De spontaan door Israël aangeboden hulp. Mededogen bestaat dus nog in deze door ‘oog-om-oog, tand-om-tand’ verscheurde regio.

“De schuldigen zullen gestraft worden”. Maar wie is niet schuldig, en wie zal dan wie straffen? Zal het zoeken naar ‘de schuldigen’ de verantwoordelijken en nalatigen ongemoeid laten?

De vrouw die met haar dochter op straat loopt en tegen de politici en bestuurders roept: “Ga wég, ga gewoon wég, we doen het zelf wel.” Hoe wanhopig kun je worden?

Terwijl haar dochter, ondanks haar  moeder’s aandrang, de Libanon niet wil verlaten, want “Nee mama, er is hoop.”

De galgen die in elkaar getimmerd en opgericht worden, voor alle politici en bestuurders die het land in een corrupte greep van niet-handelen houden. Het blijft toch hopelijk bij een symbool?

En dan, ergens, dat zinnetje. In de stad waar de noodtoestand is uitgeroepen; in al deze ravage, woede en wanhoop; temidden van alle doden, duizenden gewonden en nog steeds vele vermisten; tussen alle pogingen om gewonden te redden, dakloos geworden mensen onderdak te verschaffen en vermisten op te sporen; dit allemaal omdat er een pakket hoogexplosief materiaal, dat al zes jaar willens en wetens in een havenloods lag opgeslagen, ten langen leste is ontploft:

dat zinnetje dat zegt dat het Nederlandse Search en Rescue team donderdagochtend, anderhalve dag na de explosie, niet meteen met hun hondenteams aan het werk kan. Omdat de honden niet mee mogen in de bus, vanwege lokale veiligheidsmaatregelen.

Voor zulke verpletterende absurditeit buig ik mijn hoofd. En ik wil er eenvoudigweg van getuigen. Omwille van die Libanese moeder, haar dochter, en al die andere wanhopigen, gewonden en doden.

Niet-denken

Wanneer ik vanochtend achter mijn laptop schuif om dit stukje voor het blog te schrijven, weet ik nog niet wat ik ga schrijven. Maar als ik iets heb geleerd over schrijven dan is het dat ik er vooral niet te hard over moet gaan nadenken.

Voordat ik met dit blog begon deed ik al maandenlang elke ochtend, na mijn zitmeditatie, een schrijfsessie. Het was een tip in een boekje over schrijven en schrijvers. Een grote valkuil bij schrijven is dat je gaat zitten wachten op inspiratie, stond er in het boekje. Dat herkende ik. Maar inspiratie vormt maar een deel van het schrijfproces; schrijven moet ook een routine worden. En een routine ontwikkel je door iets gewoon langere tijd achter elkaar elke dag te doen. Je moet het oefenen, net als het spelen van gitaar, tennis of mediteren. Ook dat herkende ik allemaal.

Omdat ik graag wilde schrijven was het niet zo moeilijk om de tip op te volgen. Ik zette me elke ochtend achter de secretaire die al jaren in mijn kamer stond, vrijwel ongebruikt. Dat was ook een tip: zoek een goede schrijfplek. Die stond dus al klaar.

Ik besloot ook om gewoon met pen en papier te gaan schrijven. De ouderwetse fysieke handeling van een pen die over het papier beweegt geeft een heel ander gevoel dan typen op een toetsenbord. Het zet iets anders in beweging in me. Dat had ik, om te leren schrijven als routine, kennelijk weer nodig.

Net als vanochtend wist ik dikwijls niet wat ik zou gaan schrijven als ik achter mijn bureautje ging zitten. Maar de routine vroeg om te gaan schrijven. Nadenken hielp niet, dan kwam er alleen maar iets gekunstelds uit, of niets. Dus leerde ik om mijn pen op papier te zetten en te beginnen. Desnoods met de zin ‘ik weet niet wat ik ga schrijven’. En wonderlijk genoeg begon er dan vanzelf iets los te komen. Alsof de fysieke beweging van de pen op papier ook het mentale proces van schrijven op gang bracht. En vaak verraste ik mezelf met wat er dan allemaal uit die pen rolde.

Ook dat verschijnsel herkende ik eigenlijk wel, uit andere situaties. Niet nadenken over wat ik vandaag als eerste ga doen, maar gewoon dat gaan doen wat zich als eerste blijkt aan te dienen – want meestal plopt er vanzelf wel iets naar boven. Niet van te voren diep nadenken over een moeilijk gesprek, maar er open in gaan en kijken hoe het loopt. Varen op intuïtie dus, in plaats van koersen op controle. Het niet allemaal van te voren al hoeven weten, maar vertrouwen op wat in feite een dieper weten is. Want het zit er allemaal wel, en als het niet gehinderd wordt door al te veel nadenken dan komt het vanzelf naar boven als je het nodig hebt.

Dat het zo werkt moest ik herontdekken voor het schrijven. Daar hielpen die dagelijkse schrijfsessies bij. Allemaal geen hogere wiskunde. Maar doe het maar eens. Want dat denken werpt toch maar al te vaak van alles aan barrières op.

Al doende begon ik ook steeds meer te zien dat ik, als het om eenvoud gaat, daar niet zozeer over hoef na te denken en te schrijven; maar dat het misschien wel veel meer gaat om vanuit eenvoud te schrijven. Want dan toont het zich. Zoals vandaag, met dit stukje.

Rondje

Sinds enige tijd loop ik bijna dagelijks een rondje in de natuur. Elke keer hetzelfde rondje. Vanochtend liep ik er weer en dacht ik terug aan de tijd dat ik kennismanagement studeerde. Eigenlijk een rare naam voor dat vak, want kennis kun je niet managen. Het gaat er vooral om hoe je mensen kunt stimuleren om zowel continu te blijven leren in hun vak; èn hun kennis, ervaring en inzichten te delen met de mensen met wie ze samenwerken. Van kennis is macht naar kennis delen is kracht, zeiden we dan.

Eén van de dingen die ik leerde in die tijd was dat je routine-professionals hebt, en innovatie-professionals. Routine-professionals zijn vakmensen die graag hetzelfde werk doen, dezelfde procedures en processen volgen. Innovatie-professionals zijn vakmensen die graag telkens iets nieuws doen, op nieuwe manieren. Beide typen vaklui blijven leren, maar op verschillende manieren. Als routine-professional specialiseer je je steeds meer in je vak, doordat je je kennis, ervaring en inzicht verdiept omdat je steeds hetzelfde doet. Als innovatie-professional blijf je leren door te verbreden, omdat je je telkens in iets nieuws verdiept.

Het ene is niet beter dan het andere. Een levensvatbare organisatie heeft beiden nodig: de routine-professionals voor de stabiliteit en kwaliteit, de innovatie-professionals om mee te blijven bewegen met wat er in de omgeving gebeurt. Het balanceren tussen die twee is geen eenvoudige opgave voor de leiding, maar wel een noodzakelijke.

Ik herkende mezelf toen als een duidelijke innovatie-professional. Langer dan zo’n anderhalf jaar hetzelfde doen maakte het werk voor mij eentonig. Door telkens iets nieuws te gaan doen leerde ik heel goed hoe je op onontgonnen terrein je weg kunt vinden en resultaten kunt boeken. Dat werd mijn specialisatie. Al doende vond ik mezelf ook steeds opnieuw uit. Daar floreerde ik bij.

Zo rond mijn 50e vond ik mezelf op een dusdanige manier opnieuw uit dat ik de kwaliteiten van een routine-professional moest gaan ontwikkelen. Ik werd zenleraar en leidde een meditatiecentrum. Elk halfjaar deed zich hetzelfde voor: nieuwe cursussen opstarten, nieuwe mensen leren mediteren. Jaar in, jaar uit. De mensen die bleven wilden begeleiding en inspiratie in hun meditatieproces; ook daarin bleken herkenbare, terugkerende patronen te zitten.

Het betekende een grote verandering voor me, zeker toen ik het voltijds ging doen, en mijn innovatie-voorkeur geen uitweg meer vond in mijn werk als interim-manager. Het schuurde flink. Vooral dankzij het lesgeven, dat ik heel graag deed, begon ik iets interessants te zien. Het léék wel telkens hetzelfde, maar het was het eigenlijk helemaal niet. Iedere nieuwe groep was anders, en daarmee de lessen ook. Iedere keer als er nieuwe mensen bij kwamen in een bestaande groep, werd het een nieuwe groep en was het weer anders. Ik begon te zien dat er voor routine helemaal geen plaats was – als ik te veel op routine vertrouwde ging het mis. Ik had juist mijn kwaliteiten als innovatie-professional heel erg nodig: ook als leraar moest ik mezelf telkens weer opnieuw uitvinden.

Dat ging vanochtend allemaal door mijn hoofd tijdens mijn wandelrondje. Ik wandel heel graag, maar deed dat sinds ik hier was komen wonen weinig meer. Waarom? Er zijn, vanuit huis, niet zoveel rondjes in de natuur om te lopen, die ook qua tijd nog goed in te passen zijn in een werkdag. Eigenlijk maar één. En ik hield er niet zo van om telkens hetzelfde rondje te lopen. Te eentonig.

Totdat ik me, een tijdje geleden, realiseerde dat voor dat rondje wandelen hetzelfde kon gelden als voor mijn werk als leraar. Het lijkt wel hetzelfde rondje, maar is dat eigenlijk wel zo? Geen dag is hetzelfde, waarom dat dagelijkse rondje dan wel? Bovendien ging het om het wandelen, in de natuur, en niet om iets nieuws te ontdekken. Zou ik mijn ideeën erover niet eens laten varen en het eenvoudigweg gaan doen?

Sinds die dag loop ik dagelijks dat zelfde rondje, en het is inderdaad geen dag hetzelfde. Het weer wisselt, ik voel me nooit hetzelfde. In de bermen sterft het fluitekruid af en bloeit het duizendblad op. Soms zijn er andere wandelaars en soms niet. Dan zie ik zwaluwen, dan hoor ik een specht. Als ik goed kijk en luister, is het elke dag, elke stap zelfs, weer nieuw. Het is die aandacht die mijn dagelijkse wandeling van routine tot een fijn ritueel maakt. En dat eenvoudige rondje een grote schoonheid geeft.

Voor Hedwig

Vandaag heb ik de hele dag getuinierd. Tuinieren is goed zorgen voor. Voor de tuin, voor mezelf. Het is actief, beweging, kalm. Tussen het groen en de bloemen met mijn handen in de grond, onkruid wieden, weghalen wat teveel is geworden, een lege plek opvullen met iets nieuws. Het vraagt aandacht, maar ik hoef er niet over na te denken. Dat doe ik sowieso niet zo erg als ik aan het tuinieren ben. Daarom is het zo rustig.

Ik ben alleen, en toch niet. Mijn huisgenoten heb ik eerder op de ochtend uitgezwaaid, ze zijn op fietsvakantie. Mijn buurvrouw is in haar tuin bezig. Samen tuinieren, ieder op onze eigen stek. Er is veel te doen; het steunt als je niet alleen bezig bent, vinden we allebei.

Vandaag is ook Hedwig bij me. Hoe vaak zou zij niet zo bezig zijn geweest in haar mooie tuin, die grensde aan een natuurgebied. Ze hield erg van tuinen. Van bezig zijn. Van lopen. Ze was bescheiden. En heel zorgzaam. Voor haar tuin, voor anderen. Voor haar man. Ik heb me wel eens afgevraagd of ze ook zorgzaam genoeg was voor zichzelf. Maar als ik kijk naar wat ze deed, welke keuzes ze maakte, dan denk ik dat ze daarin ook voor zichzelf zorgde. Want ze hield van tuinieren, van lopen, van mensen, van zorgen. En ze was trouw aan wat ze deed.

Hedwig is bij me in beelden vandaag, meer dan in gedachten. Ik zie haar weer zitten, in de workshop zenmeditatie die ze bij me volgde, jaren geleden, in Oisterwijk nog. En ze bleef, het mediteren trouw. Na de lange, verre reizen die ze regelmatig maakte met haar man, kwam ze terug, met verhalen en foto’s waar ze ons in meenam, bril omhoog om het beter te kunnen zien. Zat ze er weer op haar kussentje, alsof ze niet weg was geweest.

Ook nu voelt het alsof ze niet weg is. Maar ze komt toch echt niet meer terug. Ze werd ernstig ziek en niet meer beter. Het ging ook heel snel. Het voelt vervreemdend als iemand er ineens niet meer is. Verdrietig, weemoedig. Een beetje leeg. Om wat nooit meer zal zijn.

Tuinieren verzacht, ook omdat ik daarin Hedwig weer tegenkom. Een paar bescheiden bloemetjes zijn voor haar. Met een kaars en een wierookje. Dag Hedwig.